Hoofdstuk 5 Flashcards
(27 cards)
erschreckend, angsteinflößend
angstaanjagend
Anzeichen
de voorbode
ernennen
benoemen - benoemde - heeft benoemd
zwar, allerdings, freilich
weliswaar
betonen, herorheben
benadrukken - benadrukte - heeft benadrukt
Maßstab, Fixpunkt
het ijkpunt
drohen zu (zB stürzen)
dreigen te - dreigde - heeft gedreigd
Knappheit
de schaarste
Grundlage, Basis, Fundament
de grondslag
Kultur, Zivilisation
de beschaving
Besinnung
de bezinning
hetzen, antreiben, aufscheichen
opjagen - jaagde op - heeft opgejaagd
vorwerfen
verwijten - verweet - verweten
beunruhigend
verontrustend
Plädoyer, Fürsprache
het pleidooi
heikel, unsicher
precair
widerspenstig, steif
weerbarstig
wesentlich, essenziell
wezenlijk
akzeptieren
aanvaarden - aanvaardde - heeft aanvaard
ausführen, tun
verrichten - verrichtte - heeft verricht
Verfügung, Verordnung, Anordnung
de beschikking
verfeinern
verfijnen - verfijnde - heeft verfijnd
unverbindlich
vrijblijvend
Machtlosigkeit, Ohnmacht
de onmacht