Hoofdstuk 5 Flashcards

(27 cards)

1
Q

erschreckend, angsteinflößend

A

angstaanjagend

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Anzeichen

A

de voorbode

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

ernennen

A

benoemen - benoemde - heeft benoemd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

zwar, allerdings, freilich

A

weliswaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

betonen, herorheben

A

benadrukken - benadrukte - heeft benadrukt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Maßstab, Fixpunkt

A

het ijkpunt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

drohen zu (zB stürzen)

A

dreigen te - dreigde - heeft gedreigd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Knappheit

A

de schaarste

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Grundlage, Basis, Fundament

A

de grondslag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Kultur, Zivilisation

A

de beschaving

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Besinnung

A

de bezinning

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

hetzen, antreiben, aufscheichen

A

opjagen - jaagde op - heeft opgejaagd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

vorwerfen

A

verwijten - verweet - verweten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

beunruhigend

A

verontrustend

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Plädoyer, Fürsprache

A

het pleidooi

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

heikel, unsicher

17
Q

widerspenstig, steif

18
Q

wesentlich, essenziell

19
Q

akzeptieren

A

aanvaarden - aanvaardde - heeft aanvaard

20
Q

ausführen, tun

A

verrichten - verrichtte - heeft verricht

21
Q

Verfügung, Verordnung, Anordnung

A

de beschikking

22
Q

verfeinern

A

verfijnen - verfijnde - heeft verfijnd

23
Q

unverbindlich

24
Q

Machtlosigkeit, Ohnmacht

25
verlockend
aanlokkelijk
26
Unbequemlichkeit
het ongerief
27
angreifen, beeinträchtigen, beschädigen
aantasten - tastte aan - heeft aangetast