Klasse5 Flashcards
(25 cards)
bieden (to offer)
bood - geboden
blijken (to prove, to appear)
bleek - is gebleken
breken (to break)
brak - gebroken
dragen (to wear)
droeg - gedragen
grijpen (to grab)
greep - gegrepen
hangen (to hang)
hing - gehangen
helpen (to help)
hielp - geholpen
kopen (to buy)
kocht - gekocht
lezen (to read)
las (lazen) - gelezen
lijken (to seem)
leek - geleken
rijden (to drive, to ride)
reed - is gereden
roepen (to call)
riep - geroepen
scheiden (to separate, to divorce)
scheidde - gescheiden
scheren (to shave)
schoor - geschoren
schijnen (to shine)
scheen - geschenen
schrijven (to write)
schreef - geschreven
slaan (to beat)
sloeg - geslagen
sluiten (to close)
sloot - gesloten
steken (to put, to stab)
stak (staken) - gestoken
treden (to step)
trad (traden) - getreden)
treffen (to meet)
trof - getroffen
verdwijnen (to disappear)
verdween - is verdwenen
verzinnen (to invent)
verzon - verzonnen
wijzen (to point)
wees - gewezen