immunogeniciteit Flashcards

(10 cards)

1
Q

Immunogeniciteit op immunoglobulines afhankelijk van:

A

o Hoeveel %humaan IgG
 Hoe meer humaan, hoe minder risico op immunogeniciteit
o Activiteit immuunsysteem tijdens de toediening
o Soort target
 Soluble target
* TNF-a; zit in bloedbaan. Antilichaam plakt eraan vast, blijft in de bloedbaan en vormt een complex
* Meer kans op immunogeniciteit
 Solide target
* Buiten de bloedbaan, primair buiten zicht
* Minder risico op immunogeniciteit
o Toedieningsroute
 SC > IM > IV immunogeen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Werking anti-drug-antibodies (ADAs)

A

o Neutralizing antibodies
 Gaat in de pocket zitten van het antilichaam =klaring
o Binding antibodies / non-neutralizing antibodies (zit niet in de Y)
 Target kan gewoon binden, dus geen verandering in PK/PD

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Soorten ADA’s

A

o Transiente ADA’s
 Voorbijgaand antistoffen
 Mogelijk om huidige behandeling door te zetten
o Persistente ADA’s
 Blijven aanwezig
 In principe niet meer mogelijk om huidige behandeling door te zetten. Te veel klaring d.m.v. ADA

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Immunogeniciteit beperken

A

o Onderdrukken eigen immuunrespons tegen (niet-lichaamseigen) biological m.b.v. immunomodulatoren
 Meest gebruikte immunomodulatoren: Methotrexaat, azathioprine & leflunomide
 Hoe hogere dosis immunomodulatoren, hoe minder risico op immunogeniciteit
 Voordeel, want dan kan je langer huidige therapie gebruiken
o Nog steeds risico op immunogeniciteit, maar stukken minder
 Toepassing bij auto-immuunziektes (ZvC, reuma): immuunsysteem erg actief
 Niet toepassen bij kanker, want je wil niet het immuunsysteem verder onderdrukken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q
  • Verschil infuusreacties & immunogeniciteit
A

o Immunogeniciteit: Merk je niets van naast verlies van effect over de tijd
o Infuusreacties: Bijwerkingen door reacties op het ingebrachte IV

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q
  • Typen infuusreacties
A

o Niet-eiwit specifiek
 Type I IgE/non-Ige (allergische reactie)
o Eiwit-specifiek; Immuunsysteem te snel geactiveerd; typerende ‘griep’ klachten i.c.m. te weinig zuurstofuitwisseling
 CRS (cytokine release syndroom)
 Gemixte reacties
 CDC

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q
  • Behandeling infuusreacties
A

o Stop het infuus
o Behandel klachten; H2/H1 antagonist geven, corticosterioïd geven, adanodine
o Klachten houden aan?  Type 1 infuusreactie;
 Niet meer mogelijk om huidige behandeling voort te zetten. Hoe vaker blootgesteld, hoe heftiger de reactie
o Klachten binnen 15 min over?  Hertoediening mogelijk
 Meestal na derde infuus geen klachten meer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

soorten vaccins

A

Live Attenuated
Inactivated (altijd met adjuvans)
Replicating Viral Vector Vaccine
Non-Replicating Viral Vector
DNA (altijd met adjuvans)
mRNA
Subunit (altijd met adjuvans)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Verschillende soorten adjuvants
(liposomen/microspheren, alu zouten, emulsies, PRR, saponinen)

A
  • Adjuvants activeren sterk het aangeboren immuunsysteem
  • Dit doen ze door op een sensor en receptoren van cellen te reageren. Wat gefocust is op het herkennen van pathogenen en gevaren: PAMP en DAMP herkend door PRR
  • Antigeenherkenning duurt 1-2 weken, daarom eerst innate respons; cytokines afgifte  ontstekingsreactie wat zorgt voor remming infectie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q
A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly