Introductie Flashcards

(27 cards)

1
Q

Wanneer wijkt een kind af van de norm?

A
  • ontwikkelingsvertraging
  • regressie of achteruitgang
  • extreme hoge of lage frequentie
  • extreme hoge of lage intensiteit
  • aanhoudend gedrag
  • gedrag niet in overeenstemming met de situatie
  • plotse verandering in gedrag
  • verschillende problematische gedragingen
  • kwalitatief verschil met normaal
    –> lijden voor zelf en omgeving
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Identificatie van abnormaal gedrag

A
  • ontwikkelingsnormen
  • culturele normen
  • geslachtsnormen
  • situationele normen
  • rol van ouders
  • tijdsgeest
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Seculaire trends

A

hoe menselijke ontwikkeling verandert als gevolg van maatschappelijke vooruitgang, technologische ontwikkelingen en veranderende omgevingsfactoren.
- bijv. Maatschappelijke veranderingen vb. medische vooruitgang en premature geboortes

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Ontwikkelingsstoornis

A

Het stellen van gedrag dat ooit, maar niet langer, past binnen het ontwikkelingsniveau van het kind
15-20%:
- 10% ernstig
- 10% mild

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Ontwikkelingspsychopathologie

A

De studie van ontwikkelingsprocessen die bijdragen aan, of beschermen tegen, psychopathologie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Vijf contexten binnen theoretisch kader
- rekening houden als therapeut

A
  • biologie van kind
  • individu (temperament etc.)
  • familie/gezin situatie
  • sociale omgeving kind
  • culturele omgeving kind
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Transactioneel en ecologisch model
- Sameroff en Bronfenbrenner

A
  • individu en omgeving
  • ‘risicofactoren’ in verschillende contexten : proximaal -> distaal
  • verandert doorheen levensloop (chronosysteem)
    –> kijk naar alle factoren in alle lagen en de combinaties daarvan
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Transactioneel model
- Sameroff

A

Het transactioneel model van Sameroff stelt dat de ontwikkeling van een kind het resultaat is van voortdurende interacties tussen het kind en zijn omgeving, waarbij beide partijen elkaar over tijd beïnvloeden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Ecologisch model
- Bronfenbrenner

A

De ontwikkeling van een kind is het resultaat van dynamische interacties tussen het kind en meerdere lagen van zijn omgeving, die elkaar beïnvloeden in de loop van de tijd.
- individu
- microsysteem: directe omgeving (vrienden, familie etc.)
- mesosysteem: interacties in micro
- exosysteem: indirecte invloeden buitenaf
- macrosysteem: normen/waarden en cultuur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

5 modellen die psychopathologie bij het kind verklaren

A
  • medisch
  • gedragsgeoriënteerd
  • cognitief
  • psychoanalytisch
  • gezinssystemisch
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Medisch

A
  • organisch disfunctioneren
  • individueel
  • classificeren leidt tot diagnosticeren
  • ICD-10 en DSM
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Gedragsgeoriënteerd

A
  • waargenomen gedrag (empirisch en experimenteel paradigma)
  • leerprincipes: klassieke en operante condiitoneren, imitatie en sociaal leren
    –> al het gedrag wordt aangeleerd
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Klassieke conditionering
- Pavlov

A

Conditioneren aan een stimulus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Operante conditionering
- Skinner

A

Positieve en negatieve bekrachtiging en straf

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Sociaal leren van Bandura

A

Bandura toonde aan dat leren via observatie (sociaal leren) een krachtige manier is waarop kinderen gedrag, normen en waarden overnemen van hun omgeving.
–> cognitie en motivatie van een persoon zijn van belang

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Cognitieve modellen

A

Piaget:
- 4 vaste stadia waar elk kind door gaat
- schema gaat vooraf aan die stadia
- assimilatie (schema toepassen)/accomodatie (schema aanpassen)

17
Q

4 stadia Piaget

A
  • sensomotorisch (0-2): leren voelen, motoriek, geheugen en objectpermanentie
  • preoperationeel (2-7): spreken, taal, fijne motoriek
  • concreet operationeel (7-11): vergelijken, spel
  • formeel operationeel (12+): abstract denken en internalizeren
18
Q

Maladaptieve cogntieve schema’s

A
  • tekortkomingen (er is geen schema) en vervormingen (negatieve zelf-attributie)
  • basis voor informatieverwerkingstheorie en cogntieve gedragstherapie
  • SIP model Crick and Dodge
19
Q

5 G’s van cognitie

A

Er is een gebeurtenis, daarbij komen gedachtes, die worden gekoppeld aan gevoelens, dat leidt tot gedrag en dat gedrag heeft een gevolg
–> dit blijft zich herhalen in een cirkel model

20
Q

Klassieke psychoanalyses van Freud

A
  • structurele model: id, ego, superego
  • psychosexual stages: fixations and regressions
21
Q

Egopsychologie van Erikson

A

Baby: trust vs. mistrust
Kleuter: autonomie vs. schaamte en doubt
Peuter: initiatief en schuld
Basisschool: industry vs. inferiority
Tiener: identitie vs. rolverwarring
Adolesecnt: intimiteit vs isolatie
Middelbare leeftijd: generativiteit en stagnatie
ouder: integriteit vs. despair

22
Q

Kritiek op psychoanalytische model Erikson

A
  • complexe theorie
  • gebaseerd op klinische data, geen objectieve data
  • assumpties moeilijk te testen
23
Q

Object relatie theorie van Bowlby en Mahler

A

Het kind ontwikkelt zich in relatie tot de ander: eerst vanuit symbiose, daarna door afstand nemen, maar steeds met de veiligheid van een hechtingsfiguur als basis.
–> veilige hechting is een basisbehoefte

24
Q

Hechting van Ainsworth

A
  • Vreemde situatie test
  • veilig vs. onveilige hechting (vermijdend, ambivalent, gedesorganiseerd)
    –> emotionele reactiviteit en regulatie
25
Soorten Hechting
Veilig: weinig angst en veel verbinding Angtig: veel angst en veel verbinding Gedesorganiseerd: veel angst en weinig verbinding Vermijdend: weinig angst en weinig verbinding
26
Gezinssysteemtheorie
Nadruk: gezin als ontwikkelend systeem - structurele gezinssysteemtheorie: elke gezin bestaan uit subsystemen (ouder/kind, broer/zus, huwelijks/ouderrelatie)
27
Gezinsysteem in psychopathologie
Psychopathologie is gelokaliseerd in het relatiepatroon van gezinsleden, de gezinsstructuur (rigide vs. grenzeloos) en/of triangulatie of verstrengelijk van het kind in het subsysteem van de relatie van de ouders