Lysias 43-51 Flashcards
(8 cards)
Ἐγὼ δὲ ἡγούμενος ἐκεῖνον μὲν ἐκφεύξεσθαι,
Ἐγὼ (= ik, nom ev m) δὲ (= maar, voegwoord) ἡγούμενος (= leidende, ptc praes M nom ev m) ἐκεῖνον (= hem, acc ev m) μὲν (= weliswaar, partikel) ἐκφεύξεσθαι (= te ontsnappen, inf aor M).
En toen/omdat ik meende [ptc praes] dat hij zou ontkomen,
τούτους δ᾿, ἐπειδὴ τάχιστα ἐντύχοιεν ἀνθρώποις,
τούτους (= deze, acc mv m) δ᾿ (= maar, voegwoord) ἐπειδὴ (= toen, voegwoord) τάχιστα (= het snelst, bijwoord) ἐντύχοιεν (= zij zouden tegenkomen, opt 3e mv A) ἀνθρώποις (= mensen, dat mv m).
en dat zij, zodra zij mensen tegenkwamen,
αἰσχυνομένους ἀποτρέψεσθαι - ταῦτα διανοηθεὶς ἑτέραν ὁδὸν ᾠχόμην ἀπιών·
αἰσχυνομένους (= zich schamend, ptc praes A acc mv m) ἀποτρέψεσθαι (= zich afkeren, inf aor M) - ταῦτα (= deze dingen, acc pl n) διανοηθεὶς (= overwegend, ptc aor M nom ev m) ἑτέραν (= andere, acc ev v) ὁδὸν (= weg, acc ev v) ᾠχόμην (= ik ging, imperf 1e ev M) ἀπιών (= weggaand, ptc aor A nom ev m).
zich uit de voeten zouden maken, omdat ze zich schaamden - nadat ik dit bedacht had [ptc aor], ging ik langs een andere straat/weg weg;
οὕτω σφόδρ᾿ αὐτοὺς ἐφυλαττόμην
οὕτω (= zo, bijwoord) σφόδρ᾿ (= zeer, bijwoord) αὐτοὺς (= hen, acc mv m) ἐφυλαττόμην (= ik werd bewaakt, imperf 1e ev M).
zozeer probeerde ik hen te ontlopen [impf],
καὶ πάντα τὰ ὑπὸ τούτων γιγνόμενα μεγάλην ἐμαυτῷ συμφορὰν ἐνόμιζον.
καὶ (= en, voegwoord) πάντα (= alles, acc mv n) τὰ (= de, acc mv n) ὑπὸ τούτων (= door deze, gen mv m) γιγνόμενα (= die gebeurde, ptc praes M acc mv n) μεγάλην (= grote, acc ev v) ἐμαυτῷ (= voor mijzelf, dat ev m) συμφορὰν (= tegenspoed, acc ev v) ἐνόμιζον (= ik dacht, imperf 1e ev A).
en alles wat mij door hun toedoen was overkomen beschouwde ik als een groot ongeluk voor mij zelf.
Κἀνταῦθα μέν, ἵνα φησὶ Σίμων τὴν μάχην γενέσθαι,
Κἀνταῦθα (= en daar, bijwoord) μέν (= wel, partikel) ἵνα (= opdat, voegwoord) φησὶ (= zegt, praes 3e ev A) Σίμων (= Simon, nom ev m) τὴν (= de, acc ev v) μάχην (= strijd, acc ev v) γενέσθαι (= te gebeuren, inf aor M).
En daar waar Simon zegt dat het gevecht heeft plaatsgevonden,
οὔτε τούτων οὔτε ἡμῶν οὐδεὶς οὔτε κατεάγη τὴν κεφαλὴν οὔτε ἄλλο κακὸν οὐδὲν ἔλαβεν,
οὔτε (= noch, voegwoord) τούτων (= van deze, gen mv m) οὔτε (= noch, voegwoord) ἡμῶν (= van ons, gen 1e mv) οὐδεὶς (= niemand, nom ev m) οὔτε (= noch, voegwoord) κατεάγη (= raakte beschadigd, aor 3e ev A) τὴν (= de, acc ev v) κεφαλὴν (= hoofd, acc ev v) οὔτε (= noch, voegwoord) ἄλλο (= ander, acc ev n) κακὸν (= kwaad, acc ev n) οὐδὲν (= niets, acc ev n) ἔλαβεν (= ontving, aor 3e ev A).
heeft niemand van hen en van ons een gat in zijn hoofd opgelopen en ook heeft niemand enig ander letsel opgelopen,
ὡς ἐγὼ τοὺς παραγενομένους ὑμῖν παρέξομαι μάρτυρας.
ὡς (= zoals, voegwoord) ἐγὼ (= ik, nom ev m) τοὺς (= de, acc mv m) παραγενομένους (= aanwezigen, ptc aor A acc mv m) ὑμῖν (= aan jullie, dat mv) παρέξομαι (= ik zal verschaffen, fut 1e ev M) μάρτυρας (= getuigen, acc mv m).
en daarom zal ik degenen die erbij waren voor jullie als getuigen opvoeren.