Lysias 60-69 Flashcards
(14 cards)
Ἤδη δὲ αὐτοῖς οὖσι παρὰ τὴν Λάμπωνος οἰκίαν ἐγὼ μόνος βαδίζων ἐντυχάνω,
Ἤδη (= al, bijwoord) δὲ (= maar, partikel) αὐτοῖς (= terwijl zij, dat mv m) οὖσι (= waren, ptc pr A dat mv m) παρὰ (= bij, voorzetsel + acc) τὴν (= de, acc ev f) Λάμπωνος (= van Lampon, gen ev m) οἰκίαν (= huis, acc ev f) ἐγὼ (= ik, nom ev) μόνος (= alleen, nom ev m) βαδίζων (= wandelend, ptc pr A nom ev m) ἐντυχάνω (= kom tegen, pr 1e ev A).
“Terwijl zij al bij het huis van Lampon waren, kwam ik, alleen wandelend, hen tegen.”
Terwijl ik in mijn eentje liep, kwam ik hen tegen, toen zij al ter hoogte van(/bij) het huis van Lampon waren,
δεινὸν δὲ ἡγησάμενος εἶναι καὶ αἰσχρὸν περιιδεῖν οὕτως ἀνόμως καὶ βιαίως ὑβρισθέντα τὸν νεανίσκον,
δεινὸν (= verschrikkelijk, acc ev n) δὲ (= maar, partikel) ἡγησάμενος (= nadat ik beschouwde, ptc aor M nom ev m) εἶναι (= te zijn, inf pr A) καὶ (= en, voegwoord) αἰσχρὸν (= schandelijk, acc ev n) περιιδεῖν (= toe te laten, inf aor A) οὕτως (= zo, bijwoord) ἀνόμως (= onrechtmatig, bijwoord) καὶ (= en, voegwoord) βιαίως (= met geweld, bijwoord) ὑβρισθέντα (= beledigd zijnde, ptc aor pas acc ev m) τὸν (= de, acc ev m) νεανίσκον (= jongeman, acc ev m).
“Maar nadat ik het verschrikkelijk en schandelijk vond om de jongeman, die zo onrechtmatig en met geweld beledigd was, aan zijn lot over te laten,”
en, omdat ik vond dat het vreselijk en schandelijk was lijdelijk toe te zien dat(AcI) de jongen zo misdadig en gewelddadig mishandeld werd,
ἐπιλαμβάνομαι αὐτοῦ.
ἐπιλαμβάνομαι (= ik greep, pr 1e ev M) αὐτοῦ (= hem, gen ev m).
“greep ik hem.”
greep [praes hist] ik hem vast.
Οὗτοι δέ, δι᾿ ὅ τι μὲν τοιαῦτα παρενόμουν εἰς ἐκεῖνον,
Οὗτοι (= zij, nom mv m) δέ (= maar, partikel) δι᾿ (= waarom, voorzetsel + acc) ὅ τι (= waarom, acc ev n) μὲν (= weliswaar, partikel) τοιαῦτα (= zulke dingen, acc mv n) παρενόμουν (= handelden onrechtmatig, impf 3e mv A) εἰς (= tegen, voorzetsel + acc) ἐκεῖνον (= hem, acc ev m).
“Zij echter, waarom zij zulke dingen onrechtmatig tegen hem deden,”
Toen hen gevraagd werd, waarom zij zich ten opzichte van hem zo crimineel gedroegen,
οὐκ ἠθέλησαν εἰπεῖν ἐρωτηθέντες,
οὐκ (= niet, partikel) ἠθέλησαν (= zij wilden, aor 3e mv A) εἰπεῖν (= te zeggen, inf aor A) ἐρωτηθέντες (= nadat zij waren ondervraagd, ptc aor pas nom mv m).
“wilden niet zeggen, nadat zij waren ondervraagd.”
wilden zij (dat) niet zeggen,
ἀφέμενοι δὲ τοῦ νεανίσκου ἔτυπτον ἐμέ.
ἀφέμενοι (= nadat zij hadden losgelaten, ptc aor M nom mv m) δὲ (= maar, partikel) τοῦ (= de, gen ev m) νεανίσκου (= jongeman, gen ev m) ἔτυπτον (= sloegen, impf 3e mv A) ἐμέ (= mij, acc ev m).
“Maar nadat zij de jongeman hadden losgelaten, sloegen zij mij.”
en, nadat zij de jongen losgelaten hadden, sloegen zij mij.
Μάχης δὲ γενομένης, ὦ βουλή,
Μάχης (= van een gevecht, gen ev f) δὲ (= maar, partikel) γενομένης (= nadat een gevecht plaatsvond, ptc aor M gen ev f) ὦ (= o, aanspreekvorm) βουλή (= raad, voc ev f).
“Maar nadat er een gevecht plaatsvond, leden van de raad,”
Toen een gevecht was ontstaan, leden van de Raad,
καὶ τοῦ μειρακίου βάλλοντος αὐτοὺς
καὶ (= en, voegwoord) τοῦ (= van de, gen ev n) μειρακίου (= jongeman, gen ev n) βάλλοντος (= terwijl hij gooide, ptc pr A gen ev m) αὐτοὺς (= hen, acc mv m).
“en terwijl de jongeman stenen naar hen gooide,”
en de jongen hen bestookte
καὶ περὶ τοῦ σώματος ἀμυνομένου
καὶ (= en, voegwoord) περὶ (= om, voorzetsel met gen) τοῦ (= het, gen ev n) σώματος (= lichaam, gen ev n) ἀμυνομένου (= terwijl hij zich verdedigde, ptc pr M gen ev m).
“en terwijl hij zijn lichaam verdedigde,”
en terwijl hij zijn lichaam verdedigde,
καὶ τούτων ἡμᾶς βαλλόντων,
καὶ (= en, voegwoord) τούτων (= van hen, gen mv m) ἡμᾶς (= ons, acc mv m) βαλλόντων (= terwijl zij gooiden, ptc pr A gen mv m).
“en terwijl zij ons met stenen bekogelden,”
en zij ons bekogelden,
ἔτι δὲ τυπτόντων αὐτὸν ὑπὸ τῆς μέθης,
ἔτι (= nog, bijwoord) δὲ (= maar, voegwoord) τυπτόντων (= terwijl zij hem sloegen, ptc pr M gen mv m) αὐτὸν (= hem, acc ev m) ὑπὸ (= onder, voorzetsel met gen) τῆς (= de, gen ev v) μέθης (= dronkenschap, gen ev v).
“maar terwijl hij nog steeds door de dronkenschap geslagen werd,”
en verder hem in hun dronkenschap sloegen,
καὶ ἐμοῦ ἀμυνομένου,
καὶ (= en, voegwoord) ἐμοῦ (= van mij, gen ev m) ἀμυνομένου (= terwijl ik me verdedigde, ptc pr M gen ev m).
“en terwijl ik me verdedigde,”
en ik mij verdedigde,
καὶ τῶν παραγενομένων ὡς ἀδικουμένοις ἡμῖν ἁπάντων ἐπικουρούντων,
καὶ (= en, voegwoord) τῶν (= van degenen, gen mv m) παραγενομένων (= die erbij waren, ptc aor A gen mv m) ὡς (= alsof, voegwoord) ἀδικουμένοις (= terwijl zij onrecht aangedaan kregen, ptc pr M dat mv m) ἡμῖν (= aan ons, dat mv) ἁπάντων (= van allen, gen mv) ἐπικουρούντων (= terwijl zij hulp boden, ptc pr M gen mv m).
“en van degenen die erbij waren, terwijl zij geholpen hebben, alsof zij ons allen onrecht hadden aangedaan,”
en degenen die erbij waren allemaal ons te hulp kwamen omdat wij naar hun mening mishandeld werden,
ἐν τούτῳ τῷ θορύβῳ συντριβόμεθα τὰς κεφαλὰς ἅπαντες.
ἐν (= in, prep) τούτῳ (= deze, dat ev m) τῷ (= de, dat ev m) θορύβῳ (= lawaai, dat ev m) συντριβόμεθα (= we worden verpletterd, prs ind pass 1e mv) τὰς (= de, acc mv f) κεφαλὰς (= hoofden, acc mv f) ἅπαντες (= allen, nom mv m).
“In dit lawaai worden we allen verpletterd op onze hoofden.”
in die verwarring werden [praes hist] wij allen aan ons hoofd verwond.