P. 17-18 Flashcards
(57 cards)
Vir
Virī
De man
Cōpia
Cōpiae
De hoeveelheid; de gelegenheid
Cōpiae
Cōpiārum
De troepen
Frūmentum
Frūmentī
Het graan
Magnificus
-a, -um
Prachtig
Vīs
Geen gen., v.
De kracht; het geweld
Pār + dat.
-, -; paris
Gelijk aan; opgewassen tegen
Vetus
-, -; veteris
Oud
Appropinquāre, -ō + dat.
Naderen
Praebēre, -eō
Aanbieden; tonen
Cōnfidere, -ō + dat.
Vertrouwen
Contendere, -ō
Centendī, contentum
Zich spannen; wedijveren
Crēdere, -ō + dat.
Crēdidī, crēditum
Geloven; vertrouwen; toevertrouwen
Dēligere, -ō
Dēlēgī, dēlēctum
Uitkiezen
Fundere, -ō
Fūdī, fūsum
Gieten; verspreiden
Reperīre, -iō
Repperī, repertum
Vinden; te weten komen
Cupidus + gen.
-a, -um
Vol verlangen naar
Ignārus + gen.
-a, -um
Niet op de hoogte van
Plēnus + gen.
-a, -um
Vol
Līberāre, -ō + abl.
Bevrijden van
Occurere, -ō + dat.
Occurrī, occursum
Tegemoet lopen; ontmoeten
Omnīnō
(Bijwoord)
Helemaal
Sentia
Sentiae
De mening; de uitspraak
Iūdicium
Iūdiciī
De oordeel; het proces