P. 43-44 Flashcards
(53 cards)
1
Q
Animal
A
Animālis, o.
Het levend weze; het dier
2
Q
Lūmen
A
Lūminis, o.
Het licht
3
Q
Pecus
A
Pecoris, o.
Het vee
4
Q
Magistrātus
A
Magistrātūs
Het ambt; de magistraat
5
Q
Numerāre
A
-ō
Tellen
6
Q
Adiuvāre
Adiūvī, adiūtum
A
-ō
Helpen
7
Q
Mīrārī
A
-or
Zich verwonderen over; bewonderen
8
Q
Appārēre
A
-eō
Verschijnen; blijken
9
Q
Terrēre
A
-eō
Bang maken
10
Q
Valēre
A
-eō
Gezond zijn; krechtig zijn; in staat zijn
11
Q
Caedere
Cecīdī, caesum
A
-ō
Hakken; doden
12
Q
Dēserere
Dēserui, dēsertum
A
-ō
Verlaten
13
Q
Occīdere
A
-ō
Doden
14
Q
Poscere
A
-ō
Eisen
15
Q
Remittere
A
-ō
Terugzenden; laten gaan
16
Q
Surgere
A
-ō
Opstaan
17
Q
Cōnficere
A
-iō
Afmaken
18
Q
Ante(a)
A
(Bijwoord)
Vroeger
19
Q
Nōn iam
A
(Bijwoord)
Niet meer
20
Q
Post(eā)
A
(Bijwoord)
Later
21
Q
Prīmum
A
(Bijwoord)
Eerst; voor het eerst
22
Q
Prīmō
A
(Bijwoord)
Eerst; voor het eerst
23
Q
Odium
A
Odiī
De haat
24
Q
Oppidum
A
Oppidī
De stad
25
Cūncti
-ae, -a
Alle
26
Pāstor
Pāstōris, m.
De herder
27
Excitāre
-ō
Opwekken
28
Invītāre
-ō
Uitnodigen
29
Crēscere
-ō
Groeien
30
Aperīre
-iō
Openen; onthullen
31
Dēesse
-sum
Ontbreken; in de steek laten
32
Paene
(Bijwoord)
Bijna
33
Igitus
(Nevensch. Voegw.)
Dus
34
Studium
Studiī
De studie; de sympathie; de ijver
35
Centurio
Centuriōnis, m.
De centurio
36
Collis
Collis, m.
De heuvel
37
Cohors
Cohortis, v.
De heuvel
38
Commūnis
+dat. -, comūne; comūnis
Gemeenschappelijk aan
39
Aquitātus
Equitātūs
De ruiterij
40
Impetus
Impetūs
De aanval; de opwelling
41
Subīre
-eō
Ondergaan; bestijgen; naderen
42
Tot
(Onverbuigbaar adj.)
Zoveel
43
Quot
(Onverbuigbaar adj.)
Hoeveel; (zoveel als)
44
Circiter
(Bijwoord)
Ongeveer
45
Quandō
(Bijwoord)
Wanneer?
46
Quārē
(Bijwoord)
Waarom?
47
Quō
(Bijwoord)
Waarheen
48
Unde
(Bijwoord)
Vanwaar; (vandaar) ... vanwaar
49
An
(Vraagpartikel)
Of
50
-ne
(Vraagpartikel)
(Wordt niet vertaald); of
51
Nōnne?
(Vraagpartikel)
Toch wel?
52
Num
(Vraagpartikel)
Toch niet?; of
53
Utrum ... an
(Vraagpartikel)
(Of) ... of
