pathologie: immunologie 1 Flashcards

1
Q

waaruit bestaat het lymfestelsel

A

lymfevaten, lymfe, lymfoïd weefsel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

waartussen maakt het immunsysteem een onderscheid

A
  • Lichaamsvreemde cellen/stoffen = antigenen  activatie
  • Lichaamseigen cellen: specifieke identificatiemoleculen oppervlak  geen activatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

wat is het doel van het immunsysteem

A

voorkomen dat pathogenen het lichaam binnendringen en zich verspreiden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

wat is specifieke afweer

A

verworven  pas actief nadat lichaam is blootgesteld aan antigen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

wat is aspecifieke afweer

A

aangeboren  altijd aanwezig, onmiddellijke bescherming

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

wat is een ander woord voor vloeistof

A

humor

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

wat zijn algemene ontstekingsparameters

A
  • CRP = C-reactief proteïne
  • Leukocytose: aantal wittebloedcellen
  • BSE = bezinkingssnelheid van erythrocyten
  • Centrifuge
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Hoe kan je specifieke bacteriële/virale infecties aantonen

A
  • Antigen-antistofcomplexen (komen van B-cellen)
  • Via enzymen  ELISA
  • Via fluorescerende moleculen = immunofluorescentietest
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

waarvoor staat ELISA

A

Enzyme-Linked Immunosorbent Assay

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

wat is ELISA, wat doet het

A
  • test. Specifiek met enzymen opzoek gaan naar specifiek stukje antigen… complex
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

wat is een allergie

A

Heftige immuunreactie door histamine (blaasjes mestcellen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

wat is voedselintollreantie

A

tekort aan bepaald enzymen in spijsvertering

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

wat is anafylaxie

A

veralgemeende acute allergische reactie  levensbedreigend, door massaal vrijkomen histamine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

wat zijn de effecten van een alergische reactie

A

bloeddrukdaling, bronchoconstrictie, snelle zwakke pols, urticaria

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

wat moet je doen bij anafylaxie en wat doet dit

A

adrenaline via auto-injector EpiPen°
* Vasoconstrictie, bronchodilatatie, oedeem  (volledige lichaam)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

wat is een type-I-allergie

A

o Onmiddellijke type
 snelle lokale allergische reactie binnen 15-30 min
o IgE-antistoffen (B-cellen) binden aan mestcellen  histamine
o behandeling: Antihistaminica: symptomatisch

17
Q

wat is IgE

A

IgE stimuleert afgifte van histamine en andere stoffen die een rol spelen bij alergische reacties

Histaminestijging zorgt voor vasodilatie en permeabiliteit v. bloedvaten, zorgt voor oedeem

18
Q

waarvoor zorgen allergische reacties op de volgende locaties voor: ter hiigte van neus, huid, luchtwegen

A
  • Ter hoogte van neus: hooikoorts
  • Ter hoogte van huid: urticaria (netelroos)
  • “ luchtwegen: astmatische verschijnselen
19
Q

wat is een type-IV-allergie

A

o Overgevoeligheid van vertraagde type
 48-72u
o Link met alergeen moeilijk te leggen
o Eerst sensibilisatie van T-lymfocyten, daarna productie van cytokinen
bv contactdermatitis, tuberculinetest

20
Q

wat is een tuberculinetest

A

test of je in contact bent geweest met TBC

21
Q

hoe wordt er onderzocht of je een allergie hebt

A
  • huidtest: klein beetje allergeen boven of onder huid (reactie?)
    o priktest, plaktest
  • bloedonderzoek (aanwezigheid IgE)
22
Q

wat zijn behandelingen voor een allergie

A
  • contact met allergenen vermijden
  • Desensibilisatie:
    o injecties met allergeen (dosis opdrijven)  IgG (antistof bij primaire en secundaire immuunrespons, activeert complementensysteem) in competitie met IgE
23
Q

wat zijn de soorten auto-immuunziektes

A
  • Tolerantie: niet-reageren van immuunsysteem op lichaamseigen cellen
  • Verstoorde tolerantie  immuunsysteem maakt antistoffen tov eigen weefsels = auto-immuunziekte
  • Auto-antistoffen + autoreactieve T-cellen
24
Q

wat zijn de kenmerken van auto-immunziektes

A
  • Vaker vrouwen 30-50j
  • Meestal onbekende oorzaak
  • Geen preventie mogelijk
  • Belangrijk : tijdig ontdekken en behandelen