Poder = kunnen / Mogen Flashcards
(32 cards)
Presente (Tegenwoordige tijd)
ik kan/mag
• yo puedo
Presente (Tegenwoordige tijd)
Ik kan dit boek aan tafel lezen.
- Yo puedo leer este libro en la mesa. (
Presente (Tegenwoordige tijd)
Ik kan het eten klaarmaken in de keuken.
- Yo puedo preparar la comida en la cocina. ()
Presente (Tegenwoordige tijd)
jij kan/mag
• tú puedes –
Presente (Tegenwoordige tijd)
Jij kunt in de winkel helpen als je wilt.
- Tú puedes ayudar en la tienda si quieres. ()
Presente (Tegenwoordige tijd)
Jij mag in het park met hen spelen.
- Tú puedes jugar en el parque con ellos. ()
Presente (Tegenwoordige tijd)
hij/zij kan/mag
• él/ella puede –
Presente (Tegenwoordige tijd)
Hij kan ’s middags thuis studeren.
- Él puede estudiar en casa por la tarde. ()
Presente (Tegenwoordige tijd)
Zij kan de schoenen uit de kamer halen.
- Ella puede traer los zapatos de la habitación. ()
Presente (Tegenwoordige tijd)
wij kunnen/mogen
• nosotros podemos
Presente (Tegenwoordige tijd)
Wij kunnen na het eten naar de bioscoop gaan.
- Nosotros podemos ir al cine después de cenar. ()
Presente (Tegenwoordige tijd)
Wij kunnen bloemen op de markt kopen.
- Nosotros podemos comprar flores en el mercado. ()
Presente (Tegenwoordige tijd)
zij kunnen/mogen
• ellos pueden –
Presente (Tegenwoordige tijd)
Zij kunnen het feest in de tuin organiseren.
- Ellos pueden organizar la fiesta en el jardín. ()
Presente (Tegenwoordige tijd)
Zij kunnen aan tafel wachten terwijl jij kookt
- Ellos pueden esperar en la mesa mientras cocinas. (.
Imperfecto (Onvoltooide verleden tijd)
ik kon/mocht
• yo podía –
Imperfecto (Onvoltooide verleden tijd)
Ik kon de film in de bioscoop zien met mijn broer.
- Yo podía ver la película en el cine con mi hermano. ()
Imperfecto (Onvoltooide verleden tijd)
Ik kon in de keuken helpen terwijl zij spraken.
- Yo podía ayudar en la cocina mientras ellos hablaban. ()
Imperfecto (Onvoltooide verleden tijd)
jij kon/mocht
• tú podías –
Imperfecto (Onvoltooide verleden tijd)
Jij kon in het park voetballen met hen.)
- Tú podías jugar al fútbol en el parque con ellos. (
Imperfecto (Onvoltooide verleden tijd)
Jij kon de hele middag in de bibliotheek lezen.
- Tú podías leer en la biblioteca toda la tarde. ()
Imperfecto (Onvoltooide verleden tijd)
hij/zij kon/mocht
• él/ella podía –
Imperfecto (Onvoltooide verleden tijd)
Hij kon schoenen kopen in de winkel dichtbij huis.
- Él podía comprar zapatos en la tienda cerca de casa. ()
Imperfecto (Onvoltooide verleden tijd)
Zij kon het avondeten klaarmaken in de keuken met haar moeder.
- Ella podía preparar la cena en la cocina con su madre. ()