Ver = Zien Flashcards
(35 cards)
(Zien)
(Tegenwoordige tijd):
– ik zie
– jij ziet
– hij/zij ziet
– wij zien
– zij zien
Werkwoord: Ver (Zien)
Presente (Tegenwoordige tijd):
- yo veo – ik zie
- tú ves – jij ziet
- él/ella ve – hij/zij ziet
- nosotros vemos – wij zien
- ellos ven – zij zien
Imperfecto (Onvoltooide verleden tijd):
– ik zag
– jij zag
– hij/zij zag
– wij zagen
– zij zagen
Imperfecto (Onvoltooide verleden tijd):
- yo veía – ik zag
- tú veías – jij zag
- él/ella veía – hij/zij zag
- nosotros veíamos – wij zagen
- ellos veían – zij zagen
Perfecto (Voltooide tegenwoordige tijd):
– ik heb gezien
– jij hebt gezien
– hij/zij heeft gezien
– wij hebben gezien
– zij hebben gezien
Perfecto (Voltooide tegenwoordige tijd):
- yo he visto – ik heb gezien
- tú has visto – jij hebt gezien
- él/ella ha visto – hij/zij heeft gezien
- nosotros hemos visto – wij hebben gezien
- ellos han visto – zij hebben gezien
(Onvoltooide verleden tijd):
– ik zag
– jij zag
– hij/zij zag
– wij zagen
– zij zagen
Indefinido (Onvoltooide verleden tijd):
- yo vi – ik zag
- tú viste – jij zag
- él/ella vio – hij/zij zag
- nosotros vimos – wij zagen
- ellos vieron – zij zagen
Presente (Tegenwoordige tijd)
ik zie
- yo veo ()
Presente (Tegenwoordige tijd)
Ik zie veel bloemen in de tuin.)
- Yo veo muchas flores en el jardín. (
Presente (Tegenwoordige tijd)
Ik zie een zeer interessante film.)
- Yo veo una película muy interesante. (
Presente (Tegenwoordige tijd)
jij ziet
- tú ves ()
Presente (Tegenwoordige tijd)
Jij ziet de markt vanuit het raam.
- Tú ves el mercado desde la ventana. ()
Presente (Tegenwoordige tijd)
Jij ziet dat het eten klaar is.
- Tú ves que la comida está lista. ()
Presente (Tegenwoordige tijd)
hij/zij ziet
- él/ella ve ()
Presente (Tegenwoordige tijd)
Hij ziet zijn familie op het plein.
- Él ve a su familia en la plaza. ()
Presente (Tegenwoordige tijd)
Zij ziet de bloemen in de tuin.
- Ella ve las flores en el jardín. ()
Presente (Tegenwoordige tijd)
wij zien)
- nosotros vemos (
Presente (Tegenwoordige tijd)
Wij zien een film in de bioscoop.
- Nosotros vemos una película en el cine. ()
Presente (Tegenwoordige tijd)
Wij zien veel mensen op het plein.)
- Nosotros vemos muchas personas en la plaza. (
Presente (Tegenwoordige tijd)
zij zien
- ellos ven ()
Presente (Tegenwoordige tijd)
Zij zien de bergen vanuit het raam.
- Ellos ven las montañas desde la ventana. ()
Presente (Tegenwoordige tijd)
Zij zien de boom in de tuin.
- Ellos ven el árbol en el jardín. ()
Imperfecto (Onvoltooide verleden tijd)
Imperfecto (Onvoltooide verleden tijd)
ik zag
- yo veía ()
Imperfecto (Onvoltooide verleden tijd)
Ik zag elke nacht de sterren toen ik een kind was.
- Yo veía las estrellas cada noche cuando era niño. ()
Imperfecto (Onvoltooide verleden tijd)
Ik zag veel films op de televisie.
- Yo veía muchas películas en la televisión. ()
Imperfecto (Onvoltooide verleden tijd)
(jij zag)
- tú veías