Voorzetsels Flashcards
(49 cards)
1
Q
naar, aan
A
a
2
Q
voor, tegenover
A
ante
3
Q
onder
A
bajo
4
Q
met
A
con
5
Q
tegen
A
contra
6
Q
van, uit
A
de
7
Q
sinds, vanaf
A
desde
8
Q
tijdens
A
durante
9
Q
in, op, bij
A
en
10
Q
tussen
A
entre
11
Q
naar, richting
A
hacia
12
Q
tot
A
hasta
13
Q
voor, om te
A
para
14
Q
voor, door, per
A
por
15
Q
volgens
A
según
16
Q
zonder
A
sin
17
Q
over, boven
A
sobre
18
Q
na, achter
A
tras
19
Q
vanwege
A
a causa de
20
Q
in ruil voor
A
a cambio de
21
Q
om te
A
a fin de
22
Q
langs
A
a lo largo de
23
Q
ondanks
A
a pesar de
24
Q
naast
A
al lado de
25
rondom
alrededor de
26
voor
antes de
27
dichtbij
cerca de
28
met betrekking tot
con respecto a
29
onder
debajo de
30
voor
delante de
31
binnen
dentro de
32
na
después de
33
achter
detrás de
34
wat betreft
en cuanto a
35
in plaats van
en lugar de
36
midden in
en medio de
37
tegenover
en frente de
38
rondom
en torno a
39
naast
junto a
40
ver van
lejos de
41
vanwege
por causa de
42
door toedoen van
por culpa de
43
door middel van
por medio de
44
doorheen
a través de
45
in plaats van
en vez de
46
tegen
en contra de
47
in plaats van
en lugar de
48
midden in
en medio de
49
tegenover
en frente de