probleem 1b: the cocktail party problem Flashcards

1
Q

cocktail party fenomeen (en het probleem hierbij)

A

Cocktail party fenomeen (Colin Cherry, 1953): een proces waarin de auditieve aandacht wordt gericht op een specifieke stimulus terwijl de andere stimuli worden weggefilterd.
 Cocktail party problem: het proces van het volgen van één gesprek tegenover afleiding van andere gesprekken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

shadowing

A

een proces waarbij een individu luistert naar twee verschillende boodschappen, maar zich focust op slechts één boodschap.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

uitkomst onderzoek met dichotic presentation luister taak

A

Deelnemers bleken goed te zijn in shadowing en gaven na het onderzoek 1 boodschap door, terwijl zij in elk oor een andere boodschap hoorden (dichotic presentation).
- Bij auditieve veranderingen (toonhoogte/ wisseling mannelijke  vrouwelijke stem) in de boodschap waarop gefocust werd, wisten de proefpersonen de boodschap beter te onthouden.
- Bij auditieve veranderingen in de boodschap die negeert moest worden merkten de deelnemers deze op. Maar semantische veranderingen, taalswitch of omgekeerd afspelen werd niet opgemerkt.
o Bij het horen van hun eigen naam, werden proefpersonen wel snel afgeleid (1/3)  kan leiden tot beperkte werkgeheugencapaciteit en vandaar dus afleiding.

 Als er gelijkenissen zijn tussen de stem en toonhoogte en boodschap  lastiger om te focussen op de boodschap.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

3 factoren die selectief luisteren verbetern

A
  • Onderscheidende sensorische kenmerken van de spraak van het doelspreker
    (toonhoogte, tempo en ritme).
  • Geluidsintensiteit (volume)
  • Locatie van de geluidsbron
     Uit recenter onderzoek blijkt dat ruimtelijke signalen minder belangrijk zijn dan hoe harmonieus en ritmisch de doelspreker klinkt.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Filter theorie

A

een filter blokkeert een deel van de info, waardoor er slechts een deel van info doorgaat naar de volgende fase.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Bottleneck theorie

A

vertraagt de doorstroom van info, want alle info moet door de smalle flessenhals.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Broadbent’s model

A

Info wordt gefilterd direct nadat het op sensorisch niveau is opgemerkt. Er zijn verschillende infokanalen van sensorische input (zoals luidheid, toonhoogte en accent) die het selectieve filter bereiken. Het filter laat slechts 1 kanaal toe om deze verder te verwerken = betekenis toe schrijven. De andere stimuli worden weg gefilterd.
 Deze theorie wordt ondersteund door de shadowing bevindingen van Cherry. Soms wordt info opgemerkt als dit geen diepe verwerking vereist, maar het veranderen van taal of omgekeerd afspelen wordt niet opgemerkt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Morays’s selectieve filter model

A

Berichten die van groot persoonlijk belang zijn (bv horen van je naam) kunnen door het filter van selectieve aandacht breken.
Volgens Moray blokkeert het selectieve filter de meeste info op sensorisch niveau (zelfde als broadbent), maar sommige berichten zijn zo krachtig dat ze door het filtermechanisme heen breken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Deutsch & Deutsch’s late-filter model

A

 model ontwikkeld waarbij het filter nog later aanwezig is dan bij Treisman. Stimuli wordt volgens Deutsch pas uitgefilterd, nadat ze geanalyseerd zijn op zowel fysieke eigenschappen als betekenis (semantiek). Deze latere filtering zou mensen in staat stellen om info te herkennen die bij het onbewaakte oor binnenkomt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Treisman’s attenuation model

A

Treisman voerde ‘shadowing’-experimenten uit. De bevindingen suggereerden dat een deel van de genegeerde info toch geanalyseerd werd. Ook werd er opgemerkt als de onbeluisterde boodschap identiek was aan de beluisterde boodschap.
 Theorie van Moray en Broadbrent verklaren dit niet.
 Dus theorie van selectieve aandacht waarbij pas later een filtermechanisme betrokken is. In plaats van stimuli te blokkeren, verzwakt (attenuates) het filter alleen de sterkte van andere stimuli dan de doelstimuli. Wanneer de stimuli ons bereikt, analyseren we ze op een laag niveau aan de hand van fysieke kenmerken (toonhoogte). Als de stimuli de fysieke kenmerken bezitten  volgende stap: analyseren we perceptueel de betekenis van de stimuli en hun relevantie voor ons. Als de stimuli de fysieke kenmerken niet bezitten, wordt een verzwakte versie van de stimuli doorgegeven. Hierdoor kan irrelevante info dus binnenkomen in ons bewustzijn en onze latere acties beïnvloeden.

Beperkt werkgeheugen  als iets makkelijk genoeg is om te verwerken  info gaat tegelijk door de trechter omdat het makkelijk te verwerken is. Bij moeilijke info  focus op 1 en dit goed verwerken, andere info gaat verzwakter door de filter en mogelijk dat dit nog ergens deels verwerkt wordt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

A synthesis of early-filter and late-filter models

A

Alle theorieën hebben data die het support. In 1967 voegde Neisser de vroege- en late-filter modellen samen en stelde voor dat er twee verschillende processen zijn die aandacht beheersen:
* Pre-attente processen: deze automatische processen zijn snel en vinden parallel plaats. Ze kunnen alleen worden gebruikt om fysieke sensorische kenmerken van de onbewaakte boodschap op te merken. Ze onderscheiden geen betekenis of relatie. Vb: rode cirkel opmerken in groep van blauwe cirkels.
* Attente processen: deze processen vinden later plaats. Ze worden serieel uitgevoerd en verbruiken tijd en aandachtsbronnen, zoals het werkgeheugen. Ze kunnen ook gebruikt worden om relaties tussen functies te observeren. Ze dienen om fragmenten te synthetiseren tot een mentale representatie van een object. Vb: waar is walli? zoeken op drukke plaat.
 Kritiek: lastig te bepalen wanneer iets onder welk proces valt. Theorie is lastig falsificeerbaar, want afhankelijk van de situatie kan je alles verklaren. Theorie is lastig te testen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly