probleem 2b: werkgeheugen Flashcards

1
Q

componenten van het werkgeheugen (baddeley en hitch)

A
  • Phonological loop: verwerkt info over spraak en slaat het tijdelijk op in een fonologische vorm. (beperkte capaciteit)
  • Visuo-spartial sketchpad: is gespecialiseerd in ruimtelijke en visuele verwerking en tijdelijke opslag. (beperkte capaciteit)
  • Episodic buffer: biedt tijdelijke opslag voor geïntegreerde info afkomstig van het visuospartial sketchpad en de phonologig loop. (Passief component)
  • Central executive: een aandacht systeem met een centrale uitvoerende macht. Dit is het belangrijkste component van het werkgeheugen en slaat zelf geen info op. (beperkte capaciteit)
     Baddeley’s multicomponent model of working memory
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

centrale executive en kernassumpties

A

De centrale executive staat boven de andere 3 componenten en stuurt deze aan. De componenten hebben een beperkte capaciteit en kunnen redelijk onafhankelijk functioneren van elkaar. Er zijn 2 belangrijke kernassumpties:
1. Als twee taken hetzelfde component gebruiken, kunnen ze niet gelijktijdig op succesvolle wijze worden uitgevoerd.
2. Als twee taken verschillende componenten gebruiken, kunnen ze individueel als gelijktijdig op succesvolle wijze uitgevoerd worden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

2 componenten van phonological loop

A

Bestaat volgens het werkgeheugenmodel uit twee componenten:
* Phonological store: een passieve fonologische opslag die direct betrokken is bij spraakperceptie. Het ontvangt en slaat geluid op. (inner aer)
* Articulatory process: een articulatorisch proces dat gekoppeld is aan herhaling van woorden waarmee voorkomen wordt dat auditieve info weggaat uit de fonologische lus.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

ondersteundend bewijs voor gebruik van fonologische loop bij een immediate recall taak: fonologisch gelijkenis effect

A
  • Fonologisch gelijkenis effect: het verminderde vermogen om onmiddellijke seriële herhaling (ISR) wanneer woorden fonologisch op elkaar lijken. VB: de serie FEE, HE, KNEE, LEE, ME EN SHE is lastig te onthouden. Het onderliggende proces van dit effect is complexer dan werd gedacht. Het is onduidelijk of het effect meer afhankelijk is van akoestische gelijkenissen (vergelijkbare klanken) of een articulatorische gelijkenis (vergelijkbare bewegingen van de mond).
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

ondersteundend bewijs voor gebruik van fonologische loop bij een immediate recall taak: woordlengte-effect

A
  • Woordlengte-effect: een serie met korte woorden is makkelijker te onthouden dan een serie met lange woorden. Mogelijke oorzaken van dit effect ??:
    o Het woordlengte effect wordt geëlimineerd wanneer deelnemers visueel gepresenteerde woorden niet hardop mogen herhalen (articulatory suppression). Het effect is mogelijk afhankelijk van rehearsal.
    o Korte woorden hebben over het algemeen meer orthografische buren (woorden van dezelfde lengte, met 1 letter verschil) dan lange woorden. Het woordlengte effect ontstaat daarom misschien eerder door een verschil in buurtgrootte dan een verschil in woordlengte. Het is dus de vraag of het woordlengte-effect daadwerkelijk bestaat.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

visuo-spatial sketchpad

A

Wordt gebruikt voor tijdelijke opslag en het verwerken van visuele patronen en ruimtelijke bewegingen. Visuele verwerking  ‘wat’ (info over hoe de letters van het alfabet eruit zien). Ruimtelijke verwerking  ‘waar’ (info over hoe een figuur eruit ziet als deze 90 graden gedraaid wordt). Gebruikt wanneer route zoeken of bij tv kijken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

2 componenten van visuospatieel kladblok

A

Het visuospatieel kladblok bestaat volgens Logie (1995) uit twee verschillende componenten:
* Visuele cache: slaat info op over visuele vorm en kleur.
* Inner scribe: slaat info op over ruimte en bewegingen. Ook betrokken bij herhaling van info van visuele cache en verplaats info van visuele cache  central executive.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

probleem rondom het visuospatieel kladblok en bewijs hiervoor: patronen in hersenactiviteit

A

Het belangrijkste probleem omtrent het visuospatieel kladblok is de vraag of het een enkel systeem is dat visuele en ruimtelijke verwerking combineert of dat het gedeeltelijk of volledig aparte systemen zijn.
- Patronen in hersenactiviteit: uit een onderzoek bleek dat er meer activiteit was in de rechterhersenheft  ruimtelijke taak, terwijl bij visuele taak  linkerhersenhelft. Daarnaast zouden gebieden in de occipitale en temporale kwab geactiveerd  visuele verwerking, terwijl gebieden in de pariëtele cortex (sulcus intraparietalis) geactiveerd  ruimtelijke verwerking.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

probleem rondom het visuospatieel kladblok en bewijs hiervoor: interferentie + kritiek op bewijs

A
  • Interferentie: in onderzoek van Klauer en Zhao (2004) moesten deelnemers een ruimtelijke en visuele taak doen. Wanneer er bij de ruimtelijke taak een interferentie (verstoring) was in ‘beweging’, was dit effect groter dan wanneer er een interferentie was in ‘kleur’.  De ruimtelijke taak had dus meer te maken met beweging dan met kleur. Bij de visuele taak was het tegenovergestelde gevonden.
     Deze resultaten laten zien dat er dus twee aparte systemen zijn. Want als er maar 1 systeem zou zijn, zou bij beiden taken het effect van interferentie even groot zijn.

Was ook kritiek op dat het niet zou kloppen, omdat de taak simpel was. Dus de scheiding van componenten hangt af van de mate waarin algemene aandachtsprocessen nodig zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

centrale executieve

A

Lijkt op een aandachtsysteem. Het is het belangrijkste en meest veelzijdige onderdeel van het werkgeheugen. Het is sterk betrokken bij bijna alle complexe cognitieve activiteiten, maar slaat geen info op. De centrale executive coördineert en organiseert de fonologische lus, visuospatieel kladblok en de episodische buffer.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

centrale executive en betrokkenheid bij executieve functies

A

Algemeen wordt aangenomen dat de prefrontale cortex het hersengebied is dat het meest betrokken is bij executieve functies. De executieve processen zijn echter niet alleen afhankelijk van de prefrontale cortex.

Baddeley  de centrale executieve wordt geassocieerd met vier verschillende executieve processen:
1. Gerichte aandacht of concentratie
2. Aandacht verdelen over twee stimulus stromen
3. Aandacht switchen tussen taken
4. Een connectie maken met het langetermijngeheugen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

aard en aantal van executieve functies

A

Een probleem is het identificeren van het aantal en de aard van de executieve processen die worden beïnvloed door de centrale executieve. Miyaka en collega’s lieten deelnemers verschillende executieve taken uitvoeren. Ze identificeren drie gerelateerde (maar onafhankelijke) executieve processen of functies:
1. Inhibitie functie: functie die opzettelijk wordt gebruik om dominante reacties te negeren en afleiding te weerstaan (stroop test).
2. Shifting functie: wordt gebruikt om flexibel te schakelen tussen taken of mentale sets (vb een getallenreeks vermenigvuldigen en een andere reeks delen).
3. Updating functie: wordt gebruikt om de inhoudt van het werkgeheugen te bewaken en snel toe te voegen of te verwijderen (vb wanneer je het meest recente lid van verschillende categorieën moet bijhouden).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Unity/ diversity model

A

Miyake en Friedman ontwikkelden hun theorie tot het unity/diversity framework.  Basisidee: elke executieve functie bestaat uit wat alle drie de executieve functies gemeen hebben + wat uniek is voor die functie.

Na rekening te hebben gehouden met wat alle functies gemeen hadden, bleek dat de inhibitie functie bijna perfect correleert met de gemeenschappelijke executieve functie.
Common EF= iemands vermogen om taakdoelen en doel gerelateerde info actief te behouden en deze te gebruiken om de verwerking op een lager niveau effectief te beïnvloeden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

bewijs voor unity/ diversity model

A

Bewijs voor model:
- Tweelingen onderzoek: d.m.v. dit onderzoek werd aangetoond dat genetische factoren substantieel bijdragen aan individuele verschillen op zowel unity als diversity levels.
- Hersenactiviteit: alle drie de functies werden geassocieerd met activatie in verschillende prefrontale gebieden. Dit komt overeen met het concept van diversity. Daarnaast produceerde alle drie de functies activatie in gelijke gebieden (vb linker laterale prefrontale cortex). Dit komt overeen met het concept van unity.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

onderzoek naar functie van centrale executieve d.m.v. dysexecutieve syndroom

A

Dysexecutieve syndroom: een toestand waarin schade aan de frontale kwabben storingen veroorzaakt in de centrale executieve van het werkgeheugen. Hierdoor kunnen bepaalde executieve functies moeizamer verlopen of uitvallen (een foute assumptie is dat alle executieve functies beschadigd zouden worden door dit syndroom).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Stuss en alexander (2007) identificeren drie executieve processen na onderzoek bij patiënten met beperkte schade aan prefrontale cortex:

A
  • Taken opstellen: omvat planning (vb auto leren rijden)
  • Monitoren: omvat het controleren tot in hoeverre de prestatie op een taak voldoende is. Een gebrek hieraan leidt tot een grotere variabiliteit in prestatie en een verhoogd aantal fouten.
  • Bekrachtiging (energisation): omvat aanhoudende aandacht of concentratie. Een gebrek hieraan leidt tot trage prestatie op taken die snelle reacties vergen.
     Ieder van deze processen is geassocieerd met een ander gebied in de frontale cortex. Ondanks dat deze drie executieve processen afwijken van die van Miyaka (inhibitie, shifting en updating), is er toch redelijke overlap te vinden. Zoals taken opstellen en monitoren vereisen cognitieve controle als ook inhibitie en shifting dit doen.
17
Q

Stuss beargumenteerde later het bestaan van een vierde executief proces:

A
  • Metacognitie/ integratie: omvat integratie en het orkestreren van coördinatie (vb verschillen kunnen herkennen tussen wat men weet en wat men gelooft).
18
Q

Gläscher en collega’s namen ook testen af bij individuen met hersenschade. Hun belangrijkste bevinding was de identificatie van twee gescheiden hersennetwerken:

A
  • Een cognitieve controle netwerk: omvat de dorsolaterale prefrontale cortex en anterieure cingulate cortex en wordt geassocieerd met functies zoals responsremming, conflict monitoring en schakelen.
  • Een waardegebaseerde besluitvorming netwerk: omvat de orbitofrontale vertromediale en frontopolaire cortex. Dit nerwerk heeft sterke connecties met het limbisch systeem dat betrokken is bij emotie- en waardeoordelen.
19
Q

episodiche buffer

A

 bevat geïntegreerde info (volgens Baddeley tot capaciteit van 4 chunks) van onder andere auditieve en visuele info. De episodische buffer biedt opslag voor verbale info uit de fonologische lus en voor visuele en ruimtelijke info uit het visuospatieel kladblok. Het functioneert als een buffer tussen de andere componenten van het werkgeheugen systeem en koppelt het werkgeheugen aan perceptie en langetermijngeheugen.

20
Q

wat is de relatie tussen episodische buffer en centrale executieve

A

Een belangrijke theoretische kwestie is de relatie tussen de episodische buffer en de centrale executive. Baddeley nam aan dat de centrale executive de toegang van en naar de episodische buffer regelt. Als gevolg hiervan zou de centrale executive nodig zijn om geïntegreerd info op te slaan in de episodische buffer. Meer recentelijk heeft Baddeley echter gesteld dat de verbanden tussen de twee componenten minder sterk zijn. Zijn huidige standpunt is dat geïntegreerde info kan worden opgeslagen in de episodische buffer zonder directe betrokkenheid van executieve processen. Kortom, info wordt geïntegreerd in de episodische buffer met de assistentie van de centrale executive, maar de centrale executive is niet cruciaal.

Evaluatie
Er zijn bepaalde beperkingen bij de theorie van en het onderzoek naar de episodische buffer. Zo blijft het onduidelijk hoe info van de fonologische lus en het visuospatieel kladblok precies gecombineerd worden. Daarnaast is niet onderzocht hoe andere zintuigelijke info (zoals reuk en smaak) worden geïntegreerd in de episodische buffer.

21
Q

evaluatie werkgeheugenmodel t.o.v. het korte termijn opslag model (atkinson en shiffrin)

A
  • Het werkgeheugenmodel houdt zich bezig met zowel actieve verwerking als tijdelijke info opslag, en is dus betrokken bij alle complexe cognitieve taken.
  • Het werkgeheugen verklaart de gedeeltelijke tekortkomingen van het korte termijngeheugen die zijn waargenomen bij patiënten met hersenbeschadiging.
  • Het werkgeheugenmodel aanschouwt verbale repetitie als een optioneel proces binnen de fonologische lus.
  • In de afgelopen 40 jaar is het theoretiseren in de cognitieve psychologie erg veranderd.
22
Q

beperkingen van werkgeheugenmodel:

A
  • Het is te vereenvoudigd: er zijn verschillende soorten info die niet worden overwogen in het model (bv geur, tast en smaak). Ruimtelijk werkgeheugen is inbegrepen in het model, maar er is bewijs voor een lichtelijk gescheiden oog-, hand- en voet gecentreerd ruimtelijk werkgeheugen.
  • Het is moeilijk om het aantal en de aard van de executieve processen te identificeren die geassocieerd zijn met de centrale executieve.
  • Er is meer onderzoek nodig over de interacties tussen de vier componenten van het werkgeheugen.