Verlaving/ middelengerelateerde problemen Flashcards

(31 cards)

1
Q
A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q
A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is verslaving? (vroeger vs nu)

A

Vroeger : verslaving (addiction)
Nu : middelenmisbruik/middelenafhankelijkheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is het verschil tussen recreatief en problematisch gebruik?

A

ProblematIsch gebruik  
= Wanneer je functioneren in gedrang komt  
* Invloed werk : niet meer opdagen/ onder invloed 
Invloed sociaal functioneren : contact met netwerk verliezen  
Tolerantie = niet meer zonder kunnen en steeds meer nodig hebben om hetzelfde effect te krijgen 

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is tolerantie in de context van verslaving?

A

Een toestand waarin iemand steeds meer van een middel nodig heeft om hetzelfde effect te bereiken en niet meer zonder kan.

Tolerantie kan leiden tot verhoogd gebruik en afhankelijkheid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Noem criteria van de DSM-5 voor verslaving.

A

Meer en vaker gebruiken dan gepland

Mislukte pogingen om te stoppen

Veel tijd verloren aan gebruik/herstel

Craving (= sterk verlangen)

Tekortschieten op werk/school/thuis

Relationele problemen door gebruik

Hobby’s/werk/sociaal leven opgeven

Gevaarlijk gebruik

Blijven gebruiken ondanks problemen

Tolerantie

Onthoudingsverschijnselen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Hoe worden verslavingen ingedeeld volgens de DSM-5?

A
  • Mild: 2 of 3 criteria
  • Matig: 4 of 5 criteria
  • Ernstig: 6 of meer criteria
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat zijn psychoactieve middelen?

A

Substanties die de werking van de hersenen beïnvloeden en veranderingen in stemming, waarneming en gedrag kunnen veroorzaken.

Voorbeelden zijn alcohol, cannabis en opioïden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat zijn de DSM kenmerken van gokverslaving?

A

Voor steeds meer geld gokken

Prikkelbaar bij stoppen

Mislukte pogingen om te stoppen

Gokken beheerst gedachten

Gokken bij negatieve gevoelens

Verloren geld terugwinnen

Liegen over gokken

Relaties/werk/opleiding in gevaar

Anderen om geld vragen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Hoe worden gokverslavingen ingedeeld volgens de DSM-5?

A
  • Mild : 4 of 5 criteria  
  • Matig : 6 of 7 criteria 
  • Ernstig : 8 of 9 criteria  
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat zijn rebootkampen?

A

= een groeiend probleem, door de online beschikbaarheid  

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Classificatie van drug & psychiactieve middelen vroeger

A
  • Sedativa (rustgevend) 
  • Stimulantia (opwekkend) 
  • Hallucinogenen (vervormde waarneming) 
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Classificatie van drug & psychiactieve middelen nu

A

DRUGSWIEL + Nieuwe Psychoactieve Stoffen (NPS)
–>Binnenring (legaal) & buitenring (illegaal)

Zeven categorieën:
- Verdovend/ rustgevend
Cannabinoïden (bv. cannabis)
Verdovende middelen (bv. alcohol)
Opioïden (bv. heroïne)

  • Opwekkend
    Stimulantia (bv. cocaïne)
    Empathogenen (bv. MDMA)
    Hallucinogenen (bv. LSD)
    Dissociatieven (bv. lachgas)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Indeling softdrugs & hardrugs in vraag gesteld (3)

A
  1. Subjectief, cultureel bepaald
  2. Wetenschappelijk onvoldoende onderbouwd
  3. Sommige “softdrugs” kunnen ook zware gevolgen hebben
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat zijn designerdrugs?

A

= Synthetisch nagemaakte drugs
* Vaak gebaseerd op bestaande stoffen, maar met kleine chemische aanpassing
* Moeilijk te reguleren of detecteren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Neurofysiologische werking (2 soorten)

A

Agonist = versterkt werking neurotransmitter

Antagonist = blokkeert/vermindert werking

17
Q

3M’s - interactiemodel

A

Mens: genetica, persoonlijkheid (bv. impulsiviteit)

Middel: verslavingspotentieel (hoe snel/makkelijk verslaving ontstaat)

Milieu: sociale omgeving, gezin, maatschappij

18
Q

Wat zijn de fasen van het afhankelijkheidsproces?

A
  • Eerste kennismaking
  • Experimenteel gebruik
  • Sociaal/ geïntegreerd gebruik
  • Overmatig/ schadelijk gebruik
  • Verslaving/ afhankelijkheid
19
Q

Wat is een agonist in de context van middelengebruik?

A

Een stof die de werking van een neurotransmitter versterkt, zoals GABA bij alcohol en benzodiazepines.

Agonisten kunnen leiden tot verhoogde effecten zoals slaperigheid.

20
Q

Wat is een antagonist in de context van middelengebruik?

A

Een stof die de werking van een neurotransmitter vermindert, zoals dopamine-antagonisten in antipsychotische medicatie.

Antagonisten kunnen helpen bij het verminderen van psychotische symptomen.

21
Q

Wat zijn de 3 M’s in de beeldvorming van middelengebruik?

A
  • Mens
  • Middel
  • Milieu
22
Q

Vicieuze cirkels : instandhouding verslaving

A

Lichamelijk: tolerantie, onthouding
Psychisch: craving
Sociaal: stigma, overlevingsmechanismen
Cerebraal: hersenschade

23
Q

Wat zijn de drie hoofdfactoren die bijdragen aan problematisch middelengebruik?

A
  • Genetica
  • Omgeving
  • Kenmerken van het middel
24
Q

Herstel & verandering : belangrijke factoren

A
  1. Motivatie
  2. Stadia van verandering
25
Stadia van verandering
1. Voorbeschouwing 2. Overweging 3. Beslissing 4. Actie 5. Behoud 6. Terugval = leerervaring, niet falen!
26
Paradigma's omgang met verslaving
Repressie Preventie Absitentiebenadering Harm reduction
27
Wat is craving?
Een sterke hunkering naar een middel, vaak als gevolg van aangeleerd gedrag. ## Footnote Craving kan leiden tot herhaald gebruik van het middel.
28
Wat zijn de stadia van verandering volgens Prochaska en DiClemente?
* Voorbeschouwing * Overpeinzing/overwegingsfase * Voorbereiding/beslissingsfase * Actieve verandering * Stabilisatie * Terugval
29
Wat is een vicieuze cirkel in de context van verslaving?
Een cyclus waarin lichamelijke, psychische en sociale factoren elkaar versterken en het moeilijk maken om te stoppen met gebruik. ## Footnote Voorbeeld: onthoudingsverschijnselen leiden tot opnieuw gebruik.
30
Wat zijn de gevolgen van overmatig middelengebruik op de hersenen?
Hersenschade, zoals korsakov door alcohol, kan leiden tot blijvende veranderingen in functioneren. ## Footnote Dit kan het stoppen met gebruik bemoeilijken.
31
Waarom is motivatie belangrijk in het herstelproces van verslaving?
Motivatie kan zowel extern (druk van omgeving) als intern (persoonlijke redenen) zijn, en is cruciaal voor verandering. ## Footnote Zonder motivatie is het moeilijk om te stoppen met gebruik.