wat subjoctof zinnetjes Flashcards by Lena 7531 Scheers

Q

het is spijtig dat

A

Il est dommage que

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

het is verbazingwekkend dat

A

il est étonnant que

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

het is vreemd dat

A

il est étrange que

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

het is betreurenswaardig / jammer dat

A

Il est regrettable que

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

het is triestig dat

A

Il est triste que

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

is het verrassend dat

A

Il est surprenant que

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

ik ben bang dat

A

j’ai peur que

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

ik vrees dat

A

je crains que

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

ik ben verdrietig dat

A

je suis triste que

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

Ik betreur dat

A

je regrette que

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

ik ben blij dat

A

je suis content que

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

ik ben gelukkig dat

A

je suis heureuse que

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

ik ben fier dat

A

je suis fière que

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

ik ben furieus dat

A

je suis furieuse que

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

ik ben geshockeerd dat

A

je suis choquée que

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

het verbaasde me dat

Study These Flashcards

A

je m’étonne que

Q

Ik ben verbaasd dat

Study These Flashcards

A

Je suis étonné que

Q

ik wens dat

Study These Flashcards

A

Je souhaite que

Q

ik ben verrast dat

Study These Flashcards

A

Je suis surpris que

Q

ik wil dat

Study These Flashcards

A

je veux que

Q

ik verlang dat

Study These Flashcards

A

je désire que

Q

ik beveel dat

Study These Flashcards

A

j’ordonne que

Q

Ik eis / vraag dat

Study These Flashcards

A

j’exige que

Q

ik zou graag hebben dat

Study These Flashcards

A

j’aime bien que

ik verkies dat

je préfère que

het is beter dat / het de voorkeur heeft dat

Il est préférable que

het is wenselijk dat

il est souhaitable que

het is nodig dat

il faut que

het is noodzaakelijk dat

il est nécessaire que

het is belangrijk dat

il est important que

het is (hoog) tijd dat

il est (grand) temps que

het is beter dan

il vaut mieux que

het is mogelijk dat

il est possible que

het is onmogelijk dat

il est impossible que

het kan dat

il se peut que

ik twijfel dat

je doute que

het is twijfelachtig

il est douteux que