WC01 - Enzymatische vertering Flashcards

1
Q

Wat zijn de belangrijkste koolhydraten in het voedsel?

A
  • Zetmeel
  • Cellulose
  • Glycogeen
  • Sucrose (biet/rietsuiker)
  • Lactose (melksuiker)
  • Glucose (druivensuiker)
  • Fructose
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Waaruit bestaan zetmeel en glycogeen?

A

Uit aan elkaar gebonden glucose units via α-1,4-bindingen en α-1,6-zijtakken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Waaruit bestaat cellulose?

A

Uit veel glucoses verbonden via β-1,4-bindingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is sucrose?

A

Een disaccharide van glucose en fructose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Waaruit bestaat lactose?

A

Uit een glucose en een galactose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Waaruit bestaat maltose?

A

Uit 2 glucoses

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat gebeurt er bij chemische vertering om voedsel af te breken?

A

Hydrolyse (het splitsen van een chemische binding door het invoegen van een watermolecuul)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Hoe worden glycoside-, peptide-, en esterbindingen met hydrolyse afgebroken?

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is het verschil in enzymen die actief zijn in het lumen van het MDK en op het membraan?

A

De eerste doet het grove werk, de tweede maakt het af

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is het verschil tussen amylose en amylopectin?

A

Het zijn allebei vormen van zetmeel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Hoe worden zymogen geactiveerd?

A

Eerst wordt trypsinogeen door enterokinase omgezet in trypsine, waarna trypsine verschillende andere zymogenen activeert

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is er handig aan de locatie van de membraneuze fase van digestie?

A

De enzymen die verantwoordelijk zijn voor de vertering en de dragermoleculen die verantwoordelijk zijn voor de absorptie maken beide deel uit van het apicale membraan. De producten van de spijsvertering worden dus gevormd in de onmiddellijke nabijheid van de dragerproteïnen, waardoor lange diffusieafstanden vermeden worden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Waarin worden lactose, zetmeel en sucrose afgebroken, en door welke enzymen?

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Waardoor worden de gevormde glucose/galactose/fructose opgenomen na afbraak?

A

Glucose/galactose: door Na-afhankelijke glucose transporteiwit SGLT-1
Fructose: door passieve monosaccharide transporter (GLUT5)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q
A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is secundair actief transport?

A

Transportmechanismen die de potentiële energie van de natriumgradiënt benutten. De natriumgradiënt wordt op orde gehouden door de actieve Na/K-ATPase.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat is het verschil tussen de opname van koolhydraten en peptides?

A

Tripeptides en dipeptides kunnen aan de apicale zijde of in de enterocyt gehydrolyseerd worden, terwijl koolhydraten alleen als enkele glucose door de enterocyt heen kunnen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q
A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q
A
20
Q

Hoe veel natrium cotransporters bestaan er bij enterocyten?

A

3 soorten: neutraal, basisch en zuur

21
Q

Bij welke dieren komt voedselintolerantie voor?

A

Hoewel voedselintolerantie wat vaker bij jonge dieren voorkomt, kan het op iedere leeftijd optreden. Er kan een genetische predispositie bestaan, maar intolerantie kan ook optreden secundair aan een ontsteking van de darm, waarbij de lokale afweer verstoord raakt.

22
Q

Wat kunnen verschijnselen zijn van voedselintolerantie bij de hond en kat?

A

De verschijnselen kunnen betrekking hebben op het maag-darmkanaal, de huid (jeuk, urticaria, miliaire dermatitis), de longen (bronchoconstrictie). Er kunnen ook meer systemische verschijnselen zijn, zoals een anafylactische shock.

23
Q

Wat kunnen de verschijnselen zijn van voedselintolerantie bij de hond en kat in op het MDK?

A

Verschijnselen van het maag-darmkanaal zijn vooral braken, diarree, soms krampen, toegenomen borborygmi, verminderde eetlust en vermageren. De diarree kan zowel continu als intermitterend zijn en bestaan uit grote hoeveelheden dunne feces (dunnedarmdiarree) of frequente kleine hoeveelheden papperige feces (dikkedarmdiarree).

24
Q

Hoe wordt de diagnose voedselintolerantie gesteld?

A

Op grond van de anamnese en de reactie op een eliminatiedieet

25
Q

Wat is een eliminatiedieet?

A
26
Q

Wat is de prognose van een voedselintolerantie?

A

De prognose is meestal goed, mits een uitgebalanceerd dieet gevonden kan worden en dit strikt gehandhaafd wordt.

27
Q

Wat doen endoproteases (en noem wat voorbeelden)?

A

Ze splitsen eiwitmoleculen in kleinere peptide brokstukken. De belangrijkste endoproteases uit de pancreas zijn trypsine, chymotrypsine en elastase.

28
Q

Waar focussen trypsine en chymotrypsine op bij de eiwitvertering?

A

Trypsine: splitsing van peptidebindingen bij basische aminozuren
Chymotrypsie: splitsing van peptidebindingen bij aromatische aminozuren

29
Q

Wat doen de exopeptidasen carboxypeptidase en aminopeptidase?

A

Carboxypeptidasen uit de pancreas splitsen vanaf het carboxyl-uiteinde
van het peptide telkens één voor één aminozuren af.
Aminopeptidasen splitsen aminozuren af vanaf het amino-uiteinde

30
Q

Door welke lipases wordt triacylglycerol afgebroken?

A

Vooral bij jonge dieren begint de afbraak van triacylglycerol al in de maag onder invloed van lipases uit het speeksel (tonglipase) of uit de maag zelf (maaglipase). De volledige afbraak van triacylglycerolen en van overige lipiden vindt voornamelijk plaats in de dunne darm door hydrolases afkomstig uit de pancreas, zoals pancreaslipase (een glycerolester hydrolase) samen met co-lipase.

31
Q

In welke 4 fasen kan de afbraak en opname van vetten worden opgedeeld?

A
  1. Emulgering
  2. Hydrolyse
  3. Micelvorming
  4. Absorptie
32
Q

Geef een verklaring voor de waarneming dat het moeilijk was om de melk na 60 uit de maag te halen. Wat zou de fysiologische relevantie kunnen zijn voor het klonteren van de melk?

A

Rennine laat de melk stremmen, en een lage pH-waarde laat de melk uitvlokken (samenklonteren). Daarmee worden de melkeiwitten en -vetten toegankelijk gemaakt voor de verdere vertering in de darm.

33
Q

De pH van de maaginhoud van de puppies was niet zo laag (pH > 4,0) als die van oudere honden na een maaltijd. Wat zou de fysiologische relevantie kunnen zijn van dit fenomeen?

A
34
Q

Geef een verklaring voor de verandering in de samenstelling van de melkvetten in de 30 minuten in de maag van de pups van de verschillende leeftijden.

A
35
Q

Is de vetdigestie in de maag voldoende om een efficiënte vetabsorptie in de darm te waarborgen?

A
36
Q

De puppies maken nog weinig galzouten. Wat is de functie van galzouten en waarom is die bij de vertering van melkvet in de maag minder nodig. Leg ook uit wat de overeenkomst is tussen galzouten en de afbraakprodukten van de vetvertering.

A

Galzouten emulgeren vetten lichtelijk, zodat ze oplossen in water, en zorgen er voor dat de darmen de vetten uit de voeding kunnen opnemen.

37
Q

Wat is het verschil tussen pancreaslipase en preduodenale lipase?

A
38
Q

Om afbraak van intracellulaire structuren te voorkómen worden proteases in de digestietractus als inactieve pro-enzymen uitgescheiden. Pepsinogeen ondergaat activering door autodigestie in het zure milieu van de maag. De pepsinogeen-afgifte door de hoofdcellen is echter niet constant: aan het begin van de maaltijd wordt meer pepsinogeen afgescheiden.
Beredeneer of de activering van pepsinogeen afhangt van de hoeveelheid die uitgescheiden wordt.

A

Pepsinogeen wordt geactiveerd en omgezet in pepsine door de lage pH. Verder kan pepsine zelf ook nog extra pepsinogeen activeren en omzetten in nieuw pepsine (positieve feedback loop).

39
Q

Wat is de functie van het maagsap met daarin pepsine in de afbraak van eiwitten?

A

Pepsine knipt de eiwitten tot polypeptidenketens (het is een endoprotease). Hierdoor kunnen exoproteasen beter hun werk doen om die polypeptidenketens weer af te breken.
Het zure maagsap zorgt voor de denaturatie van de eiwitten, waardoor pepsine kan knippen (deze actie maakt de denaturatie irreversibel).
Vlees bevat veel collageen, en het knippen van collageen zorgt voor het uit elkaar vallen ervan, waardoor de rest makkelijker is af te breken.

40
Q
A

Trypsinogeen wordt geactiveerd door enterokinase (en trypsine zelf, positieve feedback loop). Trypsine zelf activeert dan weer vele endo- en exopeptidases.

41
Q

Wat is het verschil tussen een endo- en een exopeptidase en waarom zullen de exopeptidases meestal na de endopeptidasen werken?

A

Endopeptidases knippen midden in een keten en maken er polypeptidasen van.
Exopeptidases knippen aan het uiteinde waardoor er aminozuren / dipeptiden / tripeptiden ontstaan.
Exopeptidases werken na endopeptidases omdat er dan veel meer uiteindes zijn om vanaf te knippen.

42
Q
A

Doordat het niet goed afgebroken kan worden zal de osmotische waarde in de darmen stijgen en zal er meer water mee achter blijven. Bovendien gaan de bacteriën in de darmen dan de lactose afbreken, waarbij veel gas ontstaat en je dus winderigheid krijgt.

43
Q

Om te bepalen of een dier een bepaald koolhydraat niet kan absorberen wordt een tolerantie test voor die (poly)saccharide uitgevoerd. Hiervoor krijgt het dier een oplossing van die koolhydraat (b.v. lactose of zetmeel) te drinken. Daarna wordt het glucose gehalte in het bloed gemeten.
Verklaar wat er dan in geval van een intolerante hond zal gebeuren met het bloedglucose gehalte.

A

Die zal niet stijgen, omdat de koolhydraat niet zal worden afgebroken tot glucose moleculen.

44
Q
A

Deze gassen ontstaan bij bacteriële afbraak in de darmen, en het duurt even voordat het voedsel de darm heeft bereikt. Verder moet het ook nog diffunderen in de darmen en in de longen terecht komen (duurt effe).

45
Q

Verklaar waarom de bepaling van H2 liever voor de diagnostiek van lactose intolerantie gebruikt wordt dan de bepaling van CH4 ?

A

Het verschil tussen de H2 concentratie bij lactose tolerante en lactose intolerante verschilt meer dan de concentratie CH4, dus is de eerste een betere maat.

46
Q

Welke enzymen/eiwitten kunnen theoretisch niet goed functioneren (defect zijn) in een dier dat intolerant is voor zetmeel?

A

Amylase (of maltase/isomaltase)