Week 1 Flashcards

(39 cards)

1
Q

Lichamelijke ontwikkeling

A

De groei van het lichaam, de werking van organen en hersenen, veranderingen in motoriek etc.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Cognitieve ontwikkeling

A

Veranderingen en continuïteit in perceptie, taal, leren, geheugen, probleemoplossing en andere mentale processen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Psychosociale ontwikkeling

A

Veranderingen in persoonlijke en interpersoonlijke aspecten van de ontwikkeling (motieven, emoties, persoonlijkheidskenmerken, interpersoonlijke vaardigheden en relaties, rollen in het gezin en in de samenleving).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Ontwikkelingspsychologie

A

De wetenschappelijke studie van veranderingen binnen personen gedurende de levensloop (intrapersoonlijk) en de verschillen in overeenkomsten tussen personen (interpersoonlijk).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Gerontologie

A

De studie van veroudering en ouderdom.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Visie ontwikkeling: sequentieel

A

Ontwikkeling vindt plaats in verschillende stadia/niveaus/fases.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Visie ontwikkeling: unidirectioneel

A

Eerdere ervaringen zijn een voorwaarde voor latere veranderingen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Visie ontwikkeling: end state

A

De ontwikkeling heeft hogere waarde dan de oorspronkelijke staat.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Visie ontwikkeling: kwalitatief

A

Structurele transformaties.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Visie ontwikkeling: universeel

A

Ontwikkeling is hetzelfde voor iedereen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Visie ontwikkeling: biologische groei

A

Ontwikkeling is onafhankelijk van cultuur.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Visie ontwikkeling: onomkeerbaar

A

Ontwikkeling is onomkeerbaar in de vooruitgang.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Normatieve overgangen

A

Iets wat bijna iedereen meemaakt, zoals de overgang naar de middelbare school, met pensioen gaan en kinderen krijgen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Niet-normatieve overgangen

A

Worden niet door iedereen ervaren en kunnen daarom een andere impact hebben dan normatieve overgangen. Bijvoorbeeld: echtscheiding, overlijden kind, verlies baan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Continue ontwikkeling (normatieve overgang)

A

Geleidelijke, vloeiende verandering, als een rechte lijn zonder grote sprongen. Bijvoorbeeld: een kind leert steeds meer woorden naarmate het ouder wordt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Discontinue verandering (normatieve overgang)

A

Verandering in duidelijke sprongen of fases. Bijvoorbeeld: een baby beseft plotseling dat een voorwerp blijft bestaan, ook als het uit het zicht is.

17
Q

Variabiliteit

A

Kortdurende verandering die min of meer omkeerbaar is. Bijvoorbeeld: emotie.

18
Q

Verandering

A

Min of meer blijvend. Bijvoorbeeld: persoonlijkheid.

19
Q

Instapritueel

A

Ritueel dat de ‘overgang’ van iemand van de ene status naar de andere symboliseert, meestal bij de overgang naar volwassenheid.

20
Q

Sociale klok

A

Het gevoel dat je voor- of achterloopt, zoals bepaald door leeftijdsnormen. Bijvoorbeeld: op je 30e moet je trouwen.

21
Q

Tijd-van-meting-effecten

A

Vinden plaats als effecten van historische events en trends tijdens de dataverzameling invloed hebben op resultaten.

22
Q

Sequentiemodel/sequentiële opzet

A

Combineert de cross-sectionele en longitudinale opzet in 1 studie.

23
Q

Wetenschappelijke methode

A

Methode en houding. Je genereert ideeën en toetst ze door middel van waarnemingen. Theorie -> hypothese -> gedragswaarnemingen.

24
Q

Verbale metingen

A

Interviews, schriftelijke vragenlijsten, prestatietests of persoonlijkheid (zelfrapportage of by proxy). Nadeel: kan niet worden gebruikt bij jonge kinderen of mensen die niet kunnen lezen/spreken.

25
Gedragsobservaties
Kijken naar naturalistische observatie (thuis, school, werk).
26
Gestandaardiseerde testen/testbatterijen
Standaard meetinstrumenten vergeleken met de norm.
27
Fysiologische metingen
Kan met functional Magnetic Resonance Imaging (fMRI), een hersenscan die met magnetische krachten de bloedstroom meet. Andere voorbeelden: eyetracking, EEG, zuigen en hartritme. Zijn betrouwbaar; moeilijk om te liegen.
28
Case study
Diepgaande studie van een individu of klein aantal mensen. Je krijgt veel info over de ontwikkeling van een persoon.
29
Correlationeel onderzoek
Verband tussen variabelen in natuurlijke staat wordt onderzocht.
30
Beperking correlationele studie: richting van het probleem
Je kunt geen uitspraak doen over causaliteit omdat je niet weet welke variabele het effect veroorzaakt.
31
Beperking correlationele studie: probleem van de derde variabele
De associatie tussen twee variabelen kan worden veroorzaakt door een derde variabele.
32
Experimenteel onderzoek
Je manipuleert de onafhankelijke variabele (omgeving) om het effect hiervan op de afhankelijke variabele (gedrag) te observeren.
33
Kenmerken van een goed experiment:
- Willekeurige toewijzing - Manipulatie onafhankelijke variabele - §Experimentele controle: factoren buiten onafhankelijke variabele worden constant/gecontroleerd gehouden
34
Habituatie
Als de respons op het herhaald aanbieden van dezelfde stimulus langzamer wordt, verandert of stopt.
35
Dishabituatie
Verhoogde respons op een nieuwe stimulus of na wijziging van de gehabitueerde stimulus.
36
Age Stereotype Threat (ouderen)
Als ouderen andere instructies krijgen, zullen ze anders presteren in het onderzoek.
37
Contextuele invloed op ontwikkeling: Normative Age-Graded
Leeftijdsgebonden gebeurtenissen die de ontwikkeling beïnvloeden (trouwen, met pensioen gaan).
38
Contextuele invloed op ontwikkeling: Normative History-Graded
Historische/culturele gebeurtenissen die ontwikkeling van generatie beïnvloeden (oorlog, Covid-19).
39
Contextuele invloed op ontwikkeling: Non-Normative
Unieke, onvoorspelbare gebeurtenissen die invloed hebben op ontwikkeling individu (trauma, onverwacht succes).