Week 8 Flashcards

(20 cards)

1
Q

Gezinssysteemtheorie

A

Het gezin is een systeem waarin alle onderdelen elkaar beïnvloeden. Het is dynamisch en past zich aan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Kerngezin

A

Vader, moeder en tenminste 1 kind.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Acceptatie-responsiviteit van ouders

A

De mate waarin ouders warm, ondersteunend en gevoelig zijn voor hun kinderen hen genegenheid bieden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Ouderlijke veeleisende control

A

De mate waarin de ouder controle wil hebben over de keuzes die het kind maakt. Sterke controle en strenge regels.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Autoritair ouderschap

A

Restrictief,. Ouders zijn veeleisend en controlerend, weinig accepterend en responsief.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Autoritatief ouderschap

A

Flexibeler. Stellen redelijke eisen en zijn controlerend, maar zijn ook gevoelig voor hun kinderen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Permissief ouderschap

A

Hoge mate acceptatie en responsiviteit, weinig eisen en controle. Weinig regels en weinig eisen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Verwaarlozend ouderschap

A

Weinig acceptatie-responsiviteit en weinig veeleisend controle. Creëert slechtste ontwikkelingsresultaten voor kinderen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Veerkracht

A

Dynamisch ontwikkelingsproces waarbij iemand zich positief aanpast, ondanks traumatische gebeurtenissen of tegenslagen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Ontwikkelingspsychopathologie

A

De studie van het ontstaan en verloop van onaangepast gedrag, met een focus op atypische ontwikkeling in vergelijking met typische ontwikkeling.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Interdisciplinaire visie

A

Verschillende vakgebieden werken samen om een breder begrip van een onderwerp te verkrijgen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Differential susceptibility hypothesis van differentiële kwetsbaarheid

A

Kwetsbare individuen zijn gevoeliger voor negatieve contexten, maar kunnen ook meer profiteren van positieve contexten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Anorexia nervosa

A

Uithongering. Mens komt op of onder 85% van het ideale lichaamsgewicht, BMI lager dan 17. Vaak het gevolg van te laag leptineniveau.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Nurture-bijdrage aan anorexia nervosa:

A

Samenlevingen met dunheidsideaal beschouwen slank zijn als schoonheidsideaal. Gevolgen zijn een verstoord lichaamsbeeld en verlaagd gevoel van eigenwaarde.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Nature-bijdragen aan anorexia nervosa:

A

Lage niveaus van serotonine zijn betrokken bij eetlust en emoties. Er is een genetische aanleg voor persoonlijkheidskenmerken als perfectionisme en neuroticisme. Dit zijn risicofactoren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Boulimia nervosa

A

Episodes van consumeren enorme hoeveelheden voedsel, gevolgd door compensatie (braken, laxeermiddelen etc.).

17
Q

Purging

A

Iemand probeert voedsel uit het lichaam te verwijderen om gewicht te verliezen.

18
Q

Dynamic cascade model of substance use

A

Beschrijft hoe risicofactoren in de jeugd opeenvolgend (cascade) invloed kunnen hebben op het gebruik van middelen. Eerdere problemen en stress in het leven van een kind kunnen invloed hebben op latere keuzes en gedrag met betrekking tot middelenmisbruik.

19
Q

Functie cholinesteraseremmers:

A

Vertragen het proces dat een belangrijke neurotransmitter afbreekt.

VB: donepezil, galantamine en rivastigmine.

20
Q

Functie memantine:

A

NMDA-receptorantagonist die de activiteit van de stof glutamaat regelt. Belangrijke neurotransmitter in de hersenen betrokken bij leren en het geheugen.