Week 2 Flashcards
(58 cards)
Kritische periode
Specifieke periode waarin het zenuwstelsel extra gevoelig is voor bepaalde stimuli in de omgeving.
Sensitieve periode
Periode waarin iemand bijzonder goed in staat is nieuwe vaardigheden te verwerven en ontwikkelen.
Diathese-stress model
Een stoornis is het resultaat van een wisselwerking tussen de predisposities of kwetsbaarheden die iemand heeft (genen) en de ervaringen van stressvolle gebeurtenissen.
Differentiële gevoeligheidshypothese
Genen maken sommige mensen reactiever dan andere op bepaalde omgevingsinvloeden (positief en negatief).
Gen-omgeving interactie
Mensen met verschillende genen worden op verschillende manieren beïnvloed door omgevingsfactoren.
Voorbeeld: Twee kinderen gaan naar school, het ene kind ontwikkelt angstklachten en de ander niet.
Gen-omgeving correlaties
Mensen met verschillende genen hebben verschillende ervaringen.
Passief genotype-omgevingsfit (correlatie)
Ouders bepalen in welke omgeving een kind opgroeit.
Voorbeeld: Ouders maken schone omgeving, waardoor voor het kind een schone omgeving normaal is.
Evocatieve genotype-omgevingsfit (correlatie)
Aangeboren karaktertrekken van het kind roepen bepaald gedrag op uit de omgeving.
Voorbeeld: Een spontaan kind krijgt vaak spontane reacties terug.
Actief genotype-omgevingsfit (correlatie)
Kind bepaalt de omgeving die het beste bij de omgeving past.
Voorbeeld: Een verlegen kind kiest voor rustige hobby’s.
Epigenetica
Omgevingsfactoren kunnen genen aan- of uitzetten, wat invloed heeft op hoe genen zich uiten. De omgeving kan onze genen beïnvloeden.
Voorbeeld: Beweging kan het effect van een genetisch risico op geheugenproblemen verzwakken bij ouderen.
Epigenese (Epigenetica)
Het proces waarbij natuur en opvoeding elkaar beïnvloeden om de ontwikkeling te bevorderen.
Epigenetische effecten (Epigenetica)
Manieren waarop omgevingsfactoren de expressie van genen beïnvloeden (voeding, stress, drugs).
Gentherapie
Nieuwe technieken om het genoom te wijzigen en nieuwe genen in een lichaam terug te brengen. Kan genetische aandoeningen behandelen.
Ontwikkeling: continuïteit
Ontwikkeling is een proces dat in kleine stapjes verloopt, zonder plotselinge veranderingen. Kwantitatieve verandering: lengte, rimpels.
Ontwikkeling: discontinuïteit
Ontwikkeling is een reeks stappen die het individu in een nieuwe fase brengt. Kwalitatieve verandering: rups tot vlinder, baby tot kleuter.
Psychoanalytische theorie
Mensen worden gedreven door motieven en emotionele conflicten waarvan zij zich grotendeels onbewust zijn. Ze worden gevormd door vroege ervaringen.
Id (Freud)
Het impulsieve, irrationele en egoïstische deel van de persoonlijkheid, dat tot doel heeft de instincten te bevredigen.
Voorbeeld: ik wil nu meteen taart! (drift, impulsief).
Ego (Freud)
Het rationele deel van het individu. Probeert realistische manieren te vinden om instincten te bevredigen.
Voorbeeld: als ik tot het avondeten wacht, krijg ik een stuk taart (realistisch, bemiddelaar).
Superego (Freud)
Geïnternaliseerde morele opvattingen.
Voorbeeld: je mag geen taart, dat is ongezond (moreel, geweten).
Orale fase (geboorte -1)
Libido is gericht op mond als bron van genot. Fixatie (niet voltooien fase) leidt tot duimzuigen, kettingroken en overmatige afhankelijkheid.
Anale fase (1-3)
Libido is gericht op de anus. Fixatie zorgt voor angst en afkeer van autoriteiten.
Fallische fase (3-6)
Libido is gericht op geslachtsorganen. Oedipus- of Elektracomplex.
Latente fase (6-12)
Libido blijft rustig. Energie gaat naar school en het spelen met vriendjes van hetzelfde geslacht.
Genitale fase (12+)
Puberteit wekt seksuele instincten op.