Week 4 Flashcards

(20 cards)

1
Q

Motorische inhibitie

A

Stoppen met bewegen als het nodig is (bijv. niet bewegen als de muziek stopt).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Oculomotorische inhibitie

A

Niet afgeleid raken door andere visuele prikkels (bijv. in Flanker-taak focussen op pijl in het midden).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Eenvoudige respons inhibitie taken

A

Alleen reageren bij de juiste prikkel (bijv. wel drukken bij groene achtergrond, niet rood).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Cognitieve inhibitie

A

Storende informatie negeren (bijv. Stroop-taak; benoemen van kleur van het woord, niet het woord zelf lezen).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Kortetermijngeheugen

A

Kan informatie voor max. 30 seconden vasthouden zonder herhaling, opslagduur wordt langer als je informatie herhaalt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Werkgeheugen

A

Actieve gedeelte van KTG. Ontwikkelt langzaam.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Langetermijngeheugen

A

Bestaat uit:
-Feiten: semantisch geheugen
-Gebeurtenissen: episodisch geheugen
-Vaardigheden en procedures: procedureel geheugen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Procedureel geheugen (LTG)

A

Automatisch, onbewust geheugen, vaak motorisch zoals weten hoe je moet fietsen etc.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Semantisch geheugen (LTG)

A

Kennis van feiten, concepten en woordbetekenissen. Bijvoorbeeld weten wat een fiets.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Episodisch geheugen (LTG)

A

Herinneringen aan specifieke gebeurtenissen en details uit het verleden, zoals het herinneren dat je vorige week koffie hebt gedronken met een vriend.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Autobiografische herinneringen

A

Herinneringen die gaan over persoonlijke ervaringen of gebeurtenissen, nodig voor toekomstige ervaringen en om te begrijpen wie we zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Vage sporen theorie

A

Kinderen slaan verbale en algemene delen van een herinnering verschillend op. Verbale informatie is onstabiel en wordt na verloop van tijd waarschijnlijk vergeten. Het is gemakkelijker om de essentie van een gebeurtenis te onthouden dan de details.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Cued recall

A

Je krijgt een hint of aanwijzing die je helpt de informatie terug te halen, zoals een vraag die je helpt herinneren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Free recall

A

Je moet de informatie zelf ophalen, zonder enige hint. Bijvoorbeeld wanneer je probeert alle landen van Europa op te sommen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Perseveratieve fouten

A

Jonge kinderen (onder 4 jaar) houden vast aan een oude, minder effectieve geheugenstrategie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Bemiddelingstekort (geheugenstrategieën)

A

Kinderen kunnen niet spontaan een geheugenstrategie gebruiken. Ze kunnen het concept van de strategie niet begrijpen.

17
Q

Productietekort (geheugenstrategieën)

A

Wanneer kinderen strategieën gebruiken die zij hebben geleerd maar zelf niet kunnen opzetten.

18
Q

Gebruikstekort (geheugenstrategieën)

A

Kinderen gebruiken strategieën adequaat, maar dit leidt nog niet tot betere resultaten in de taak.

19
Q

Kennisbasis

A

Kennis over een specifiek te leren onderwerp, die het leren en het geheugen beïnvloedt.

20
Q

Cognitieve reserve

A

De opbouw van hersencapaciteit door genetische en/of omgevingsfactoren, zoals opleiding en mentale activiteit. Helpt de negatieve effecten van veroudering te verzachten.