Week 4 Flashcards
(20 cards)
Motorische inhibitie
Stoppen met bewegen als het nodig is (bijv. niet bewegen als de muziek stopt).
Oculomotorische inhibitie
Niet afgeleid raken door andere visuele prikkels (bijv. in Flanker-taak focussen op pijl in het midden).
Eenvoudige respons inhibitie taken
Alleen reageren bij de juiste prikkel (bijv. wel drukken bij groene achtergrond, niet rood).
Cognitieve inhibitie
Storende informatie negeren (bijv. Stroop-taak; benoemen van kleur van het woord, niet het woord zelf lezen).
Kortetermijngeheugen
Kan informatie voor max. 30 seconden vasthouden zonder herhaling, opslagduur wordt langer als je informatie herhaalt.
Werkgeheugen
Actieve gedeelte van KTG. Ontwikkelt langzaam.
Langetermijngeheugen
Bestaat uit:
-Feiten: semantisch geheugen
-Gebeurtenissen: episodisch geheugen
-Vaardigheden en procedures: procedureel geheugen
Procedureel geheugen (LTG)
Automatisch, onbewust geheugen, vaak motorisch zoals weten hoe je moet fietsen etc.
Semantisch geheugen (LTG)
Kennis van feiten, concepten en woordbetekenissen. Bijvoorbeeld weten wat een fiets.
Episodisch geheugen (LTG)
Herinneringen aan specifieke gebeurtenissen en details uit het verleden, zoals het herinneren dat je vorige week koffie hebt gedronken met een vriend.
Autobiografische herinneringen
Herinneringen die gaan over persoonlijke ervaringen of gebeurtenissen, nodig voor toekomstige ervaringen en om te begrijpen wie we zijn.
Vage sporen theorie
Kinderen slaan verbale en algemene delen van een herinnering verschillend op. Verbale informatie is onstabiel en wordt na verloop van tijd waarschijnlijk vergeten. Het is gemakkelijker om de essentie van een gebeurtenis te onthouden dan de details.
Cued recall
Je krijgt een hint of aanwijzing die je helpt de informatie terug te halen, zoals een vraag die je helpt herinneren.
Free recall
Je moet de informatie zelf ophalen, zonder enige hint. Bijvoorbeeld wanneer je probeert alle landen van Europa op te sommen.
Perseveratieve fouten
Jonge kinderen (onder 4 jaar) houden vast aan een oude, minder effectieve geheugenstrategie.
Bemiddelingstekort (geheugenstrategieën)
Kinderen kunnen niet spontaan een geheugenstrategie gebruiken. Ze kunnen het concept van de strategie niet begrijpen.
Productietekort (geheugenstrategieën)
Wanneer kinderen strategieën gebruiken die zij hebben geleerd maar zelf niet kunnen opzetten.
Gebruikstekort (geheugenstrategieën)
Kinderen gebruiken strategieën adequaat, maar dit leidt nog niet tot betere resultaten in de taak.
Kennisbasis
Kennis over een specifiek te leren onderwerp, die het leren en het geheugen beïnvloedt.
Cognitieve reserve
De opbouw van hersencapaciteit door genetische en/of omgevingsfactoren, zoals opleiding en mentale activiteit. Helpt de negatieve effecten van veroudering te verzachten.