Belangrijk ! Flashcards

(64 cards)

1
Q

Welke basisdeugd en leeftijd horen bij vertrouwen vs. wantrouwen van Erikson?

A

Hoop
Baby: 0-1

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Welke basisdeugd en leeftijd horen bij autonomie vs. schaamte van Erikson?

A

Wil
Vroege kindertijd: 1-3

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Welke basisdeugd en leeftijd horen bij initiatief vs. schuld van Erikson?

A

Doel
Speeltijd: 3-6

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Welke basisdeugd en leeftijd horen bij vlijt vs. minderwaardigheid van Erikson?

A

Competentie
Schoolleeftijd: 6-12

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Welke basisdeugd en leeftijd horen bij identiteit vs. rolverwarring van Erikson?

A

Trouw
Adolescentie: 12-20

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Welke basisdeugd en leeftijd horen bij intimiteit vs. isolatie van Erikson?

A

Liefde
Vroege volwassenheid: 20-40

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Welke basisdeugd en leeftijd horen bij generativiteit vs. stagnatie van Erikson?

A

Zorg
Middelbare volwassenheid: 40-65

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Welke basisdeugd en leeftijd horen bij integriteit vs. wanhoop van Erikson?

A

Wijsheid
Late volwassenheid: 65+

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Dishabituatie

A

Verhoogde respons op een nieuwe of gehabitueerde stimulus na introductie van een wijziging.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

SOC-model: Selectie

A

Kiezen van doelen en prioriteiten.

VB: focussen op een kleiner deel van de tuin met tuinieren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

SOC-model: Optimalisatie

A

Verbeteren van eigen middelen of capaciteiten om doelen te bereiken.

VB: efficiënter leren tuinieren door een cursus te volgen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

SOC-model: Compensatie

A

Inzetten van alternatieve middelen of externe resources om doelen te bereiken.

VB: een automatische grasmaaier kopen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Embryonale fase - Cafalocaudale principe

A

Van boven naar beneden:
Hoofd -> beneden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Embryonale fase - Proximodistale principe

A

Van binnen naar buiten:
Midden -> uiteinden, romp en lichaam vullen snel maar armen blijven kort/stomp.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Embryonale fase - Orthogenetisch principe

A

Van massa naar specifiek:
Eenvoudig -> verfijnd. Enkele cel worden miljarden gespecialiseerde cellen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Ontwikkeling blastocyste - Endoderm

A

Vormt het spijsvertering en ademhalingsstelsel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Ontwikkeling blastocyste - Ectoderm

A

Vormt de huid en het zenuwstelsel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Ontwikkeling blastocyste - Mesoderm

A

Vormt spier- en skeletsysteem.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Foetale fase - Neuronale proliferatie

A

Intense celgroei door stamcellen die snel delen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Foetale fase - Neuronale migratie

A

Cellen reizen naar beoogde locatie in het zenuwstelsel. Chemische signalen dienen als neurale GPS.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Foetale fase - differentiatie

A

Cellen slaan hun bestemming op en communiceren met omliggende neuronen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Synaptogenese

A

Synapsformatie voor de verbinding van neuronen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Apoptose

A

Geprogrammeerde celdood.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Synaptische pruning

A

Verbindingen worden verbroken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Herselateralisatie
Asymmetrie in specialisatie van de hersenhelften. Het corpus callosum dient als connectie.
26
Hersenatrofie
Krimpen, geleidelijk verlies van hersenweefsel, voornamelijk in de PFC en Hippocampus.
27
Assimilatie
Bestaand schema wordt gebruikt in nieuwe situaties.
28
Accommodatie
Wanneer een bestaand schema niet werkt, moet het worden gewijzigd om met een nieuwe situatie om te gaan.
29
Equilibrium
Evenwicht tussen wat we al weten en nieuwe informatie door middel van assimilatie en accommodatie.
30
Sensomotorische fase - vertraagde imitatie
Kind bewaart een gebeurtenis in het geheugen en kan het later zonder dat de persoon er bij is nadoen, zoals zwaaien.
31
Pre-conventionele fase - Animisme
Dingen zijn bewust en levend.
32
Pre-operationele fase - Artificialisme
Alles is georganiseerd voor het welzijn van de mens.
33
Pre-operationele fase - Finalisme
Alles heeft een verklaring.
34
Pre-operationele fase - Transductief redeneren
Het combineren van ongerelateerde informatie om zo foute conclusies te trekken.
35
Concreet-operationele fase - Transitiviteit
Relaties combineren om tot conclusies te komen.
36
Concreet-operationele fase - Seriatie
Objecten ordenen op basis van eigenschappen.
37
Formeel-operationele fase - Persoonlijke fabel
Denken dat ze uniek zijn en niemand ze volledig kan begrijpen; onoverwinnelijkheid.
38
Semantisch geheugen - Permastore
Kennis en vaardigheden die lang geleden zijn geleerd, blijven bestaan.
39
Sociaal-cognitieve theorie - Latent leren
Leren van straffen en beloningen die anderen krijgen voor hun gedrag.
40
Sociaal-cognitieve theorie - Vicarious reinforcement
Als anderen worden beloond voor bepaald gedrag, doe je het zelf sneller.
41
Sociaal-cognitieve theorie - Wederkerig determinisme
Ontwikkeling door de interactie van persoon, gedrag en omgeving.
42
Vygotsky - Zone van proximale ontwikkeling
Verschil tussen wat een kind zelf kan, en wat een kind kan met behulp van een ervaren persoon: more knowledgeable other.
43
Vygotsky - Scaffolding
More knowledgeable other biedt hulp zodat een kind een taak uit kan voeren die het zelfstandig niet kan.
44
Socio-emotionele selectiviteitstheorie - Carstensen
Mensen passen hun doelen aan als ze zich bewuster worden dat een 'einde' nadert. Kennis verschuift van kennis en ervaringen naar emotioneel betekenisvolle doelen.
45
Foetale fase - Neuralatie
Vorming van de neurale buis.
46
Post-formeel denken - Relativistisch denken
Conclusies zijn afhankelijk van context en perspectief.
47
Post-formeel denken - Dialectisch denken
Tegenstrijdigheden en paradoxen herkennen en proberen te combineren in een groter, samenhangend begrip.
48
Wat kunnen kinderen van 0-1 maand in de sensomotorische fase?
Zuigen, bijvoorbeeld de zuigreflex.
49
Sensomotorische fase - Wat zijn primaire circulaire reacties? op welke leeftijd uit dit zich?
Herhalende motorische gewoonten, zoals ritmisch stappen. 1-4 maanden.
50
Sensomotorische fase - Wat zijn secundaire circulaire reacties? op welke leeftijd uit dit zich?
Herhalende bewegingen voor het observeren van interessante effecten in de omgeving, zoals de rammelaar schudden. 4-8 maanden.
51
Sensomotorische fase - Wat houdt het coördineren van secundaire circulaire reacties in? op welke leeftijd uit dit zich?
Opzettelijk, doelgericht gedrag. Bijvoorbeeld iemand duwen om bij je favoriete speeltje in de buurt te komen (= objectpermanentie). 8-12 maanden.
52
Sensomotorische fase - Wat zijn Tertiaire circulaire reacties? op welke leeftijd uit dit zich?
Kenmerken van objecten verkennen met nieuwe acties (= kleine wetenschapsfase). Bijvoorbeeld spullen van een bepaalde hoogte afgooien. 12-18 maanden.
53
Sensomotorische fase - Wat zijn mentale representaties? op welke leeftijd uit dit zich?
Interne representaties van objecten en gebeurtenissen. Bijvoorbeeld vertraagde imitatie: het nadoen van een eerder waargenomen actie op een later tijdstip. 18 maanden - 2 jaar.
54
Motorische inhibitie
Stoppen met bewegen als het nodig is. Bijvoorbeeld stoppen met dansen als de muziek stopt.
55
Oculomotorische inhibitie
Niet afgeleid raken door andere visuele prikkels, zoals bij flanken taken (functieleer).
56
Eenvoudige respons inhibitie taken
Alleen reageren op de juiste prikkel. Bijvoorbeeld een test waarbij je alleen mag klikken bij een groene achtergrond, niet bij een rode.
57
Cognitieve inhibitie
Storende informatie negeren, zoals bij een stroop taak waarbij je de kleur van een woord moet opnoemen, zonder het woord zelf te lezen.
58
Elaboratie
Bewerking van de te onthouden informatie om het persoonlijk relevant te maken.
59
Perseveratieve fouten
Fouten die kinderen onder 4 jaar maken, waarbij ze blijven vasthouden aan oude geheugenstrategieën.
60
Dishabituatie
Verhoogde respons op een nieuwe of gehabiftueerde stimulus na introductie van een wijziging.
61
Wat is de volgorde van de systemen van Bronfenbrenner en wat houden ze in?
1. Microsysteem: directe omgeving, zoals school, familie, vrienden. 2. Mesosysteem: relaties tussen microsystemen. Kinderen met problemen thuis hebben dit waarschijnlijk ook op school. 3. Exosysteem: indirecte sociale omgevingen, zoals het werk van ouders van het kind. 4. Macrosysteem: grotere culturele context. Zoals wetten, politieke en economische systemen. 5. Chronosysteem: ontwikkeling is een video. Een economische crisis kan leiden tot verschillende gebeurtenissen waaronder werkeloosheid, echtscheiding en verhuizing.
62
Waar bestaat grijze stof uit en wat is de functie? Hoe ontwikkelt deze?
Ongemyeliniseerde neuronen. Ontvangt informatie en reguleert uitgaande informatie. Er is een continue levenslange afname van grijze stof.
63
Waar bestaat witte stof uit en wat is de functie? Hoe ontwikkelt deze?
Gemyeliniseerde neuronen. Zendt signalen naar andere regio's. Maturatie piekt op middelbare leeftijd.
64