ziektebeelden nefro Flashcards

(114 cards)

1
Q

urinaire infecties -> mogelijkheden

A

cystitis
recidiverende cystitis

pyelonefritis

urosepsis

pyonefrose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

cystitis etiologie

A

opstijgende infecties peri-anale regio
(atrofie mucosa menopauze, obsessief intiem toilet, coïtus, vesico-ureterale reflux)

vrouwen > > mannen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

cystitis symptomen

A

pollakisurie
nycturie
urgency en urgency-incontinentie
oligurie
valse mictiedrang
dysurie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

cystitis KO

A

drukpijn suprapubisch

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

cystitis: wat is er NIET aanwezig (kliniek)

A

GEEN koorts
GEEN macroscopische hematurie
GEEN nierslagpijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

cystitis TO

A

dipstick
- leukocyten esterasen
- nitrieten
- +- hematurie (hemorragische cystitis)

microscopie

cultuur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

urinecultuur en pyurie bij pt zonder klachten en RF -> behandelen?

A

nee

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

ongecompliceerde cystitis R/

A

veel drinken

korte AB kuur
-> opties:
* Monuril 6g (1 zakje eenmalig) = fosfomycine
* Furadantine 100mg (3x/d voor 3-7d) = nitrofurantoïne

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

effect van AB bij ongecompliceerde cystitis

A

symptomen duren 2 dagen korter
–> eerder voor comfort pt dan echt nodig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

wnr is cystitis gecompliceerd?

A

man: altijd gecompliceerd! -> check PSA!
=> bij prostatitis lange behandelingsduur (+- 21d)

residu na mictie
neurogeen blaaslijden
lithiasis
urinaire katheter
koorts

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

gecompliceerde cystitis R/

A

ciprofloxacine 500mg (2x/d)

levofloxacine 500mg (1x/d)

temocilline 2g (2x/d)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

recidiverende cystitis definitie

A

> 2 infecties in 6 maanden

OF

> 3 infecties in 12 maanden

(re-infectie of persisterende infectie)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

recidiverende cystitis onderzoeken

A

residubepaling
echografie
cystoscopie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

recidiverende cystitis R/

A

post-coïtale AB profylaxe
geen spermiciden

lokale oestrogenen indien menopauze

laag gedoseerde profylaxe

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

preventie recidiverende cystitis

A

plassen na coïtus

constipatie vermijden

zepen met neutrale pH

indien VUR –> anti-reflux operatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

pyelonefritis etiologie

A

opstijgende urineweginfectie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

pyelonefritis symptomen

A

~cystitis

HOGE koorts
flankpijn
vaak nausea en braken
anorexie
algemeen onwel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

pyelonefritis KO

A

drukpijn suprapubisch

WEL nierslagpijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

pyelonefritis TO

A

ALTIJD urinecultuur en hemocultuur

labo: cofo, CRP, sediment

echo of CT met contrast enkel op indicatie
(vermoeden urosepsis, RF, geen verbetering na 48-72u therapie)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

pyelonefritis R/

A

EERST cultuur (hemo+urine)

quinolones 10-14 dagen: opname of ambulant
(ciprofloxacine, levofloxacine, temocilline, amikacine)

herevaluatie na 2-3 dagen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

urosepsis etiologie

A

bacteriëmie < urinaire infectie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

urosepsis kliniek

A

~cystitis
~pyelonefritis

rillingen
algemeen onwel
bleek

BD gedaald
tachypneu
tachycardie

KO: drukpijn suprapubisch, NSP

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

urosepsis TO

A

urine + hemocultuur

labo: cofo, nierfunctie, stolling

evt CT met contrast

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

urosepsis R/

A

culturen nemen!!

urine output opvolgen

AB (cefotaxime, temocilline, amikacine)

draineren zo nodig
* indien obstructie: AB niet voldoende -> MOET gedraineerd w

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
pyonefrose =
pusvorming in de nier door langdurig ontsteking van de nier
26
pyonefrose etiologie
obstructie nier/ureter (steen, tumor, vroegere operatie)
27
pyonefrose kliniek
pyelonefritis + sepsis OF niet beter na therapie
28
pyonefrose TO
ALTIJD CT met contrast
29
pyonefrose R/
AB drainage nier - nefrostomie - ureter stent (DJ-stent)
30
hyperkaliëmie =
K > 5.0 meq/L
31
wnr is hyperkaliëmie urgentie?
indien K > 7meq/L of ECG afwijkingen
32
hyperkaliëmie etiologie
pseudohyperkaliëmie door cel-uitwaartse K shift door K excretiestoornis (transtubulaire K gradient < 10) (urinair K < 40 meq/L)
33
pseudohyperkaliëmie: mogelijke oorzaken
- slechte bloedafname -> hemolyse - lange bewaring bloedstaal (glucose raakt op -> Na/K pomp werkt niet)
34
hyperkaliëmie door cel-uitwaartse K shift: mogelijke oorzaken
- metabole acidose (HCl, NIET bij ketoacidose of lactaatacidose) - hyperosmolaliteit - verhoogde weefselafbraak - toxisch medicamenteus (B2-blokkers, digitalisintox) - hypokalemische periodieke paralyse (erfelijke ziekte, episodes paralyse/parese)
35
hyperkaliëmie door K excretiestoornis: mogelijke oorzaken
- renaal (chron NI, acute NI) - toxisch medicamenteus (hypo-reninemisch hypo-aldosteronisme <-- diabetische nefropathie; NSAIDs, calcineurine-inhib, heparine) (K-sparende diuretica bv spironolactone, ACE-I, ARB, trimethoprim en pentamidine AB) - endocrinologisch (ziekte van Addison = prim bijnierschorsinsuff: Na daalt, K stijgt) - voltage-dependent RTA bij systeemziekte - gedaald ECV (HF, cirrose, bloedverlies)
36
hyperkaliëmie kliniek
pas bij hoog K > 7 meq/L - spierzwakte -> opstijgende verlamming - hart: ECG: spitste T toppen -> verbreding QRS -> PR verlening en afplatten P -> ritme ST (VT, VF) en geleidingsST (vb bradycardie)
37
hyperkaliëmie R/
behandeling oorzaak (medicatie: zie internistische leidraad)
38
hypokaliëmie =
K < 3,5 meq/L
39
wnr hypokaliëmie gevaarlijk
indien K < 2,5 meq/L
40
hypokaliëmie etiologie
valse hypokaliëmie verhoogde opname in cellen toxisch medicamenteus verminderde inname extrarenaal verlies renaal K verlies endocrinologisch
41
hypokaliëmie door valse hypokaliëmie: mogelijke oorzaken
pseudohypokalemie door zeer hoge leukocytose (> 100.000/ml)
42
hypokaliëmie door verhoogde opname in cellen: mogelijke oorzaken
Alkalose (braken, diuretica, hyperaldosteronisme) Insuline (Exogeen: insuline toediening / Endogeen: refeeding) sympatische activiteit (myocardinfarct, betamimetica, dobutamine) toediening vitamine B12 of foliumzuur bij megaloblastische anemie (want dan opeens terug aanmaak RBC -> met K in) toediening groeifactoren bij neutropenie (idem: aanmaak cellen) hypothermie
43
hypokaliëmie door toxisch medicamenteuze etiologie: mogelijke oorzaken
barium cesium chloroquine Cisplatinum Diamox
44
hypokaliëmie door verminderde inname: mogelijke oorzaken
alcoholisme anorexie
45
hypokaliëmie door extrarenaal verlies: mogelijke oorzaken
braken diarree
46
hypokaliëmie door renaal K verlies: mogelijke oorzaken
diuretica gebruik diabetische keto-acidose (< braken en hoge dosissen insuline) renale tubulaire acidose interstitiële nefritis osmotische diurese (hyperglycemie, mannitol) diuretische fase na obstructie polyurie (verhoging obligaat K-verlies) hypomagnesemie ( < 0,55 mmol/L) Hypercalcemie
47
hypokaliëmie door endocrinologische etiologie: mogelijke oorzaken
hyper-aldosteronisme (mineralocorticoïd excess) - bijnieradenoom, renovasculaire hypertensie, zoethout/drop corticosteroïden excess - iatrogeen, cushing, ectopisch ACTH
48
hypomagnesemie kliniek
tetanie, spasmen, verlengd QT
49
hypokaliëmie kliniek
spierzwakte, krampen, paralyse, rhabdomyolyse cardiaal: ECG: afvlakken en inversie T golven, ST depressie, U-golven, extrasystolen, bradycardie, AV-blok, supraventriculaire tachyarritmieën (VKF, flutter), VT, VF, TdP (polymorfe VT)
50
hypokaliëmie R/
behandel oorzaak (medicatie: zie internistische leidraad)
51
osmoregulatie (waterhomeostase): werking
Sensing: plasma osmol (Na+) Receptor: hypothalamus Effector: ADH, dorst Resultaat: waterexcretie, Uosm osmolariteit te hoog --> HT --> stijging ADH + dorst osmolariteit te laag --> omgekeerd
52
volumeregulatie (natriumhomeostase): werking
Sensing: Effectief circulerend volume Receptor: carotis, aortaboog, atrium, macula densa Effector: RAAS, ANP, sympathisch ZST, ADH Resultaat: Na excretie, UNa
53
Hyponatriëmie =
Na < 135 mmol/L (eigenlijk probleem van waterbalans: overtollig water tov Na en K)
54
Hyponatriëmie diagnostiek
volumestatus serum osmolaliteit bepalen (275-285 mOsm/kg) VOOR START THERAPIE (anders verpest je diagnostiek): urinaire osmolaliteit bepalen urinair natrium bepalen
55
Hyponatriëmie DD
Hyponatriëmie met normale (of licht gestegen) serum osmolaliteit = pseudo hypoNa Hyponatriëmie met gestegen serum osmolaliteit (osmotisch actieve stof in plasma -> trekt water aan) Hyponatriëmie met gedaalde serum osmolaliteit !!! = hypotone hypoNa
56
osmolaliteit =
de concentratie van de osmotisch werkzame stoffen per kilogram oplosmiddel
57
pseudo-hyponatriëmie
overmaat substanties met hoog molecuulgewicht ih plasma (cholesterol, triglyceriden, eiwit) -> daling watergehalte plasma osmolaliteit plasma is nl = artefact labo Na in bloedgas is nl
58
hyponatriëmie met gestegen osmolaliteit (translocatie)
osmotische actieve stof in plasma (HYPERGLYCEMIE, mannitol, ...) -> trekt water aan van intracell naar extracell -> daling plasma Na conc
59
hypotone hyponatriëmie
gedaalde serum osmolaliteit ... => met aangepaste lage urinaire osmolaliteit (≤100 meq/L): te hoge water inname & verlaagde inname zout => zonder aangepaste lage urinaire osmolaliteit (>100 meq/L): andere oorzaak
60
hypotone hyponatriëmie MET aangepaste lage urinaire osmolaliteit: mogelijke oorzaken
primaire polydipsie bierdrinkerspotomanie
61
hypotone hyponatriëmie ZONDER aangepaste lage urinaire osmolaliteit: mogelijke oorzaken
kijk naar URINAIR Na: ≤ 30 mmol/L ------------------ * overvulling: (door ECV ↓) - HF - levercirrose - nefrotisch syndroom * ondervulling: - extrarenaal verlies (diarree, braken, pancreatitis, brandwonde, ...) > 30 mmol/L ------------------- * overvulling: - ANI - CNI * ondervulling: (renaal verlies) - diuretica (vnl thiaziden) - primaire bijnierschorsinsufficiëntie (addison) - salt loosing nefropathie - cerebral salt wasting * euvolemie: - SIADH - secundaire bijnierinsufficiëntie - ernstige hypothyroïdie (TSH > 60 U/L) - post TURP
62
SIADH
= syndroom van inadequate secretie van antidiuretisch hormoon ! geen einddiagnose --> onderliggende oorzaak opsporen
63
hyponatriëmie kliniek
Zelden symptomen bij Na > 125 mmol/L, < 120 bijna altijd symptomatisch. Neurologische abnormaliteiten (< hypo-osmolaliteit -> hersenoedeem) * 125 meq/l: nausea en malaise * 115-120 meq/l: hoofdpijn, sufheid * 110 meq/l of lager: coma, epilepsie Snelheid van ontstaan hypo-Na = belangrijk -> bij langzaam ontstaan eerder concentratieproblemen, gangstoornissen, asymptomatisch… Langdurige hypoNa: osteoporose
64
hyponatriëmie R/
behandel oorzaak (medicatie: zie internistische leidraad)
65
hypernatriëmie =
Na > 145 mmol/L
66
hypernatriëmie kliniek
Hyper-Na -> release van water uit cellen -> cellulaire dehydratatie -> verwardheid, coma * indien zeer ernstig: hersenbloeding, subarachnoïdale bloeding, overlijden Oudere patiënten: vaak pas symptomen bij Na > 160 mmol/L Dorst (= verdedigingsmechanisme) Frequent polyurie
67
hypernatriëmie D/
Bereken urinaire osmolaliteit: < 300 mOsm/kg ------------------------- * renaal waterverlies -> diabetes insidipus (centraal of nefrogeeen) 300-800 mOsm/kg ------------------------- -> diabetes insidipus met volumedepletie, partiële CNI, osmotische diurese 800 mOsm/kg ------------------------- * extra-renaal waterverlies -> insensibel verlies -> GI verlies -> HT: primaire hypodipsie *verhoogde zoutinname (Na inname)
68
hypernatriëmie R/
behandel oorzaak (medicatie: zie internistische leidraad)
69
nefrolithiasis etiologie
Door kristallisatie van in de urine opgeloste stoffen vormt er zich een steen in de nier of ureter
70
nefrolithiasis S/
(acute ureterale obstructie -> dilatatie, stretch, spasme -> koliekpijn) Hevige flankpijn! - Komt en gaat, tussendoor continu zeurende pijn - Uitstraling naar lies en genitalia - Bewegingsdrang (niet weten waar kruipen van pijn) Braken en nausea ± macr. hematurie ± valse mictiedrang
71
nefrolithiasis KO
Tachycardie (< pijn, niet perse sepsis) Nierslagpijn = bevestiging diagnose
72
afwezig bij nefrolithiasis (kliniek)
GEEN koorts tenzij infectie GEEN peritoneale prikkeling GEEN pulserende massa aorta (ao aneurysma geeft ook flankpijn)
73
nefrolithiasis TO
Urine: ± pyurie, ± RBC Labo: - Creatinine en eGFR (postrenale NI mogelijk) - Inflammatie negatief (leukocytose en CRP) Beeldvorming, zekerbij koorts - CT à blanc
74
nefrolithiasis DD
Diverticulitis Abdominaal aorta aneurysma (abdominaal geruis) Musculoskeletaal Pyelonefritis Torsio testis Galkoliek
75
nefrolithiasis R/
Acuut: - pijnstilling - vochtbeperking Planning therapie: - spontane evacuatie afwachten (na 10d beeldvorming) - a-blokker (tamsulosine: relaxatie ureter -> expulsie) - steenverbrijzelaar (grote steen) - heelkunde Drainage op indicatie Analyse steen [ Vss soorten stenen: vss oorzaak, vss behandeling]
76
nefrolithiasis secundaire preventie
veel drinken minder dierlijke eiwitten en zout GEEN Ca beperking
77
Aanpak bij nierkoliek met koorts
Risico sepsis of pyonefrose: pyelonefritis Beeldvorming bij elke nierkoliek met koorts!!!! Drainage indien nodig AB: empirisch starten en aanpassen obv cultuur
78
Hypo Na stappenplan
1. meet de plasma osmolaliteit - iso-osmolair (pseudo hypoNa) - hyper-osmol (translocatie) - hypo-osmol -> stap 2 2. meet urinaire osmolaliteit ≤ 100 mOsm/kg > 100 mOsm/kg -> stap 3 3. meet urinair Na conc ≤ 30 mmol/L -> stap 4 = schat vulling ECF in > 30 mmol/L -> stap 4 = diuretica of nierinsuff? Indien nee: schat vulling ECF in
79
acute nierinsufficiëntie =
snelle daling eGFR -> creatinine ↑ -> uremie -> zout- en vocht retentie -> zuur-base stoornissen
80
classificaties voor AKI
RIFLE, AKIN, KDIGO
81
3 vormen van acute nierinsufficiëntie
pre-renaal (55%) renaal post-renaal
82
AKI: pre-renaal / renaal / post-renaal -> DD
anamnese onderzoek sediment urine samenstelling ureum/creatinine plasma (info over ECV) echo nieren
83
AKI: pre-renaal / renaal / post-renaal -> urinesediment
pre-renaal: meestal nl renaal: granulaire cilinders, afgeschilferde epitheelcellen post-renaal: mogelijks hematurie, mogelijks nl
84
AKI: pre-renaal / renaal / post-renaal -> FeNa (urine)
pre-renaal: <1% renaal: >2% post-renaal: /
85
AKI: pre-renaal / renaal / post-renaal -> osmolaliteit urine
pre-renaal: hypertoon ( > 500 mOsm/kg) renaal: hypotoon (300-500 mOsm/kg) post-renaal: hypotoon
86
AKI: pre-renaal / renaal / post-renaal -> ureum/creat
pre-renaal: >40 renaal: 20-25 post-renaal: /
87
pre-renale ANI etiologie
Ondervulling = Reële hypovolemie (Diarree, Brandwonde, Dehydratatie, Bloedverlies) Hypotensie (Shock, Te snelle correctie hypertensie) Verminderde orgaandoorbloeding (Hartfalen -> gedaalde CO, Leverfalen -> perifere vasodilatatie, Veneuze stuwing bij overvulling, Zelden: nierarteriestenose)
88
sluit perifere oedemen prerenale nierinsufficiëntie uit?
nee!
89
pre-renale ANI KO
Ondervulling - Lage CVD - Orthostatische hypotensie - Tachycardie - Droge huid (↓ turgor) - Droge slijmvliezen Hypotensie - MAP < 70 mmHg -> GFR daalt Hartfalen: CVD, perifeer oedeem… Leverfalen: spider naevi, hepatomegalie, perifere oedemen…
90
pre-renale ANI R/
Ondervulling ------------------- Toedienen vocht: bloed, fysiologisch Hypotensie ----------------- Correctie: volume-expansie, inotropica Verminderde orgaandoorbloeding ------------------------------------------------- Altijd hospitalisatie, door specialist
91
Evolutie indien prerenale NI niet op tijd gecorrigeerd?
acute tubulus necrose
92
verband RAAS en ANI
gedaald ECV -> activatie RAAS -> angiotensine II => constrictie eff > aff arteriool: om glomerulaire druk en GFR te behouden (geremd dr ACE-I en sartanen, ku ANI uitlokken) => prostaglandine secretie: bescherming tegen excessieve constrictie (PG secretie geremd door NSAID, ku ANI uitlokken)
93
renale ANI etiologie
tubulo-interstitieel - interstitiële nefritis (medicatie, virus) - acute tubulus necrose (ATN = 40% de oorzaak) glomerulair - GN vasculair - HT, atheromatose - macro-angiopathie - stoornis kleine bloedvaten urinewegen - cysten, reflux, hypoplasie, tumor
94
postrenale NI
ALLEEN indien bilaterale obstructie of pt met maar 1 nier obstructie ureters, blaas, urethra (maligniteit, lithiase, bloedklonter, urethraklep, neurogeen blaaslijden, retroperitoneale fibrose)
95
postrenale NI D/
echografie nieren: uitzetting bovenste urinewegen
96
chronische nierinsufficiëntie definitie
eGFR < 60 ml/min ≥ 3 maanden ± proteïnurie ± dysmorfe hematurie
97
chronische nierinsufficiëntie etiologie
DM (2>1) aHT CV lijden GN aangeboren nierziekten
98
compensatiemechanisme CNI
Resterende nefronen nemen functie over - Toename volume glomeruli - Prostaglandine -> aff. VD; ANGII -> eff. VC -> RBF ↑, Pgc ↑ -> eGFR ↑ - Toename functie tubulus Op lange termijn: secundaire sclerose < compensatiemechanismen -> afname nierfunctie
99
CNI kliniek
symptomen van aandoening die NI veroorzaakt nierfunctiebeperking -> uremisch syndroom (accumulatie wateroplosbare toxines, ureum = belangrijkste)
100
CNI diagnostiek
anamnese KO (LV hypertrofie, aHT) echo (verkleinde nieren vnl bij langbestaande CNI) (grote nieren bij diabetes, amyloidose, ADPKD) labo (normochrome normocytaire anemie, metabole acidose, hyperPTH, hypovitaminose D, hypoCa, hyperP, creatinine stijging, evt hyperK)
101
CNI R/
zoutbeperking (zout- en vochtretentie verhoogt BD) (eiwitbeperking ter discussie, niet echt meer aangeraden) medicatie - ACE-I/ARB, CCB, BB, diuretica, a-blokker, ... (zie internistische leidraad)
102
nefrotisch syndroom triade
Proteïnurie ≥ 3,5 gr/24 uur Hypo-albuminemie < 30 g/L Oedemen
103
nefrotisch syndroom frequente verwikkelingen
hyperlipidemie (gestimuleerde leversynthese door hypo-albuminemie) stollingsstoornissen (urinair verlies proteine S en antithrombine III) (toename procoagulants door toename leversynthesep hypo-IgG (urinair verlies)
104
nefrotisch syndroom etiologie
Bijna altijd glomerulair - Primaire glomerulonefritis - Secundair aan systeemziekte
105
nefrotisch syndroom kliniek
Oedeem ('s ochtends vooral gelaat -> ’s avonds vooral enkels) Ascites Pleura-uitstorting Gevoeligheid voor infectie (< ↓ IgG ) Soms hematurie Trombo-embolie (niervenetrombose, DVT, longembool, arteriële trombose)
106
nefrotisch syndroom evaluatie
Nierfunctie Urinesediment (soms dysmorfe hematurie) 24 uurs urine: proteïnurie kwantificeren Echo nieren Immunologie (Complement, ANF + ANCA, PLA2R-As, IgG en IgA)
107
nefrotisch syndroom R/
dieet: zoutloos (oedemen), eiwitarm (nierfunctie) diuretica (oedemen): lisdiuretica -> wnr niet voldoende: thiazide ACE-I (proteïnurie) ARB/sartanen (proteïnurie) statines (hyperlipidemie) anti-coagulatie (stollingsstoornis) -> indien: RF (bedlegerig, varices), albumine < 15 g/dl)
108
glomerulonefritis =
ontsteking van de glomeruli van de nieren
109
glomerulonefritis -> 2 vormen (etiologie)
primair = idiopatisch secundair = ikv systeemziekte (vasculitis, RA)
110
glomerulonefritis etiologie
Primaire pathologie in glomerulus Meestal immunologisch gemedieerd (Depositie immuuncomplexen in glomerulus -> inflammatie -> heling: depositie epitheel, proliferatie mesangium, membranen… -> littekens, fibrose, collaps)
111
glomerulonefritis kliniek obv snelheid ziektebeeld
acute GN * enkele dagen - Hematurie, Proteïnurie - Oligurie - Oedemen - Arteriële hypertensie subacute GN * Over enkele maanden -> terminale nierinsufficiëntie chronische GN * Maanden – jaren -> terminale nierinsufficiëntie
112
glomerulonefritis kliniek obv urinesediment
Nefrotisch => proteinurie overheerst, oedemen tot nefrotisch syndroom Nefritis => actief sediment (dysmorfe hematurie, leucocyturie)
113
glomerulonefritis: dysfunctie glomerulaire filter
Glomerulaire hematurie (RBC cilinders, dysmorfe RBC) Proteïnurie ± nierfunctie daling
114
glomerolupathie types (glomerulonephritis)
Belangrijkste types glomerulopathie met nefrotisch syndroom: - membraneuze GN - FSGS: focale en segmentaire glomerulosclerose - minimal changes glomerulopathie - diabetische glomerulosclerose - renale amyloïdose Belangrijkste types glomerulopathie met nefritis: - acute post-streptokokken GN (post-infectieuze) - GN in samenhang met andere infecties (bact endocarditis, HIV, hep B chron, hep C, ...) - rapidly progressive GN (subacute GN) - membranoproliferatieve GN - IgA nefritis (ziekte van Berger) - syndroom van Alport - GN bij sysyeemziekten: * systemische lupus erythematosus * nieraandoeningen bij cryoglobulinemie * GN bij vasculitis (bv Henoch-Schönlein = IgA vasculitis) (=> behandeling = specialistisch)