Hoofdstuk 5 deel 3 Flashcards

1
Q

De testscore wordt beoordeeld zonder die van anderen erbij te betrekken. Deze maatstaf kan
subjectief of arbitrair zijn, maar ook gebaseerd op grondige onderwijskundige of psychologische
analyse van het te meten domein van kennis, inzicht of vaardigheden.

Wat hoort bij Criterion-referenced measurement en bij Norm-referenced measurement

a: vergelijken van een testprestatie met een absolute standaard.

B het vergelijken van een testprestatie met een normverdeling

A

antwoord

A= Criterion-referenced measurement
B= Norm-referenced measurement:

De nederlandse termen zijn absoluut en normatief meten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is juist
A In de psychologie tracht men zo veel mogelijk verschillen tussen individuen te maximaliseren,
maar in onderwijs context is het belangrijker om te beoordelen in welke mate een bepaald doel
bereikt is of hoever iemand daar nog van verwijderd is.

B In het onderwijs tracht men zo veel mogelijk verschillen tussen individuen te maximaliseren,
maar in psychologisch context is het belangrijker om te beoordelen in welke mate een bepaald
doel bereikt is of hoever iemand daar nog van verwijderd is.

A

Antwoord a Het antwoord is voor elke leerling dan onafhankelijk van de prestaties van anderen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is juist.

A van oudster is het meten in het onderwijs gericht geweest op het maximaliseren van verschillen
tussen de onderzochten om zo een onderlinge betrouwbare verdeling te krijgen

b van oudster is het meten in de psychologie gericht geweest op het maximaliseren van verschillen
tussen de onderzochten om zo een onderlinge betrouwbare verdeling te krijgen.

A

Antwoord b

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is juist, deze vraag is gebaseerd om het oven genoemde.

A in het psychologische context bezien is het de vraag of dit wel een goede benadering is.

. Daar dient men veeleer te beoordelen in welke mate de leerlingen een bepaalde psychologisch
doel hebben bereikt en als dat niet het geval is hoe ver ze nog van dit doel verwijderd zijn gebleven
of anders gezegd hoeveel kennis , inzicht en vaardigheden ze hebben verworven

B in het onderwijskundige context bezien is het de vraag of dit wel een goede benadering is. Daar
dient men veeleer te beoordelen in welke mate de leerlingen een bepaalde onderwijskundig doel
hebben bereikt en als dat niet het geval is hoe ver ze nog van dit doel verwijderd zijn gebleven of
anders gezegd hoeveel kennis , inzicht en vaardigheden ze hebben verworven

A

Antwoord b, en het antwoord daarvan is onafhankelijk van hoe de medestudenten presteren,

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Welke twee zaken zijn belangrijk bij normeringsonderzoek? P175
1) Specifieke kenmerken van de onderzochte normgroep vermelden, daaruit kan afgeleid worden of
men te maken heeft met een geschikte normsteekproef

2) Normen dienen niet te absoluut te worden gezien; met een verandering in de populatie kunnen
de daarop gebaseerde normen eveneens veranderen, vandaar de eis van geregelde normrevisie van
test

Verhoudingsnormen hebben vooral historische betekenis. Bij deze vorm van scorebewerking worden
testscores gedeeld door een andere variabele ( leeftijd, klasse) en daardoor onafhankelijk gemaakt
van die variabele. noem een van de bekendste voorbeelden.

A

Antwoord:
IQ test intelegentieqiuten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat wordt verstaan onder de basale leeftijd? P1

A

De laatste leeftijd waarop nog geen fouten worden gemaakt in de IQ test.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Voor elk item dat bij een chronologische leeftijd ‘hoort’ wordt gekeken of het goed dan wel fout
beantwoord werd. De laatste leeftijd waarop nog geen fouten worden gemaakt, noemt men de

basale leeftijd. Verder telt ieder goed antwoord voor 1/x jaar, zodat de mentale leeftijd kan berekend
worden

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Enkele kritische opmerkingen bij het IQ begrip:

  1. Het eerste punt betreft de vergelijking van mentale en chronologische leeftijd. De formulie
    van 5,5 sugereert dat ml en cl vergelijkbare grootheden zijn De mentale leeftijd is een
    testscore gebaseerd op het aantal geod gemaakte items. Maar de chronologische leeftijd is
    dat niet. De noemer is dus feitelijk de verwachte testprestatie obv de leeftijd van de
    onderzochte en gebaseerd op de gemiddelde score van leeftijdsgenoten. Men vergelijkt dus
    met de testprestaties van anderen.
  2. IQ vertoont schommelingen tijdens de ontwikkeling.
  3. In normale gevallen blijft men bij de berekening van IQ boven de hoogste leeftijd waar
    beneden de test nog discrimineert (15-17 jaar). Op hogere leeftijden nemen de prestaties
    van intellectuele functies echter af waardoor ouderen in het nadeel zijn omdat de noemer
    gelijk en maximaal blijft.
  4. Niet veel test waarbij IQ scores worden gebruikt voldoen aan de eis van een evenredig
    toenemende spreiding bij hogere leeftijden. Een jaar achterstand bij 6 jaar is dubbel zo erg
    dan een jaar achterstand bij 12 jaar, wanneer men deelt door een steeds grotere noemer
    (leeftijd neemt toe), moet de spreiding van de prestaties op hogere leetijd steeds groter
    worden om de breuk constant te houden.
A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Welke kritische kanttekeningen worden genoemd bij het IQ-begrip? P178

1) De formule suggereert dat ML en CL vergelijkbare grootheden zijn, ML is echter geen
leeftijdsmaat, maar een testscore, gebaseerd op het aantal goede antwoorden

2) Het IQ vertoont bij de ontwikkeling van de intelligentie nogal wat schommelingen. Men ging er
echter vanuit dat dit constant was. Psychologische groei wordt beïnvloed door allerlei lichamelijke en
fysiologische factoren

3) In normale gevallen blijft men bij het berekenen van het IQ boven de hoogste leeftijd waar
beneden de test nog discrimineert, steeds delen door deze topleeftijd. Dit is in de regel 15, 16 of 17
jaar. Oudere mensen zijn dus in het nadeel, doordat in hun IQ ratio de noemer gelijk en maximaal
blijft

4) Veel test voldoen niet aan de eis van een evenredig toenemende spreiding bij hogere leeftijden.

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is de meest eenvoudige manier van vergelijken van testscores en wat is hier de zwakte van?

A

Rangordening. Score 1 staat voor de eerste positie, score 2 voor de twede enzovoort

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is juist
A de rangorde lijdt niet tot een norm
B de rangorde lijdt tot een norm

A

Antwoord a. want de rangordes zijn zijn direct geboden aan de specifieke groep en de
groepsgrootte. En dit is dan meteen de zwakte van de rangorde. Voor een snelle aanduiding van
porestaties in vergelijking met anderne in dezelfde groep kunnen rangordes nuttig zijn. Zonder
kennis van de groepsgrote en ook buiten de bewuste groep hebben ze geen betekenis.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is juistn

A kennis van groepsgrote is vereist bij percentielscores

B kennis van groepsgrote is niet vereist bij percentielscores.

A

Antwoord b.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Hoe noem je de 99 punten die een frequentieverdeling verdelen in 100 groepen van gelijke grote.
.

A

Atwoord
Percentielen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Er zijn een aantal bekende percentielen, welke hoort waarbij,

A p50
B p25
C p75

1 derde kwartiel
2 mediaan
3 eerste kwartiel

A

Antwoord:
A=2
B=3 ookwel Q3
C=1 ookwel Q1

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Waneer iemand een ruwe score haalt waarbij er een percentielscore is van 87, wat zegt men dan
over de percentiele rang

A

Antwoord
Dat deze 87 is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Op de volgende vraag, hoe worden percentielscores berekend als een relatief grote groep van
respondenten dezelfde ruwe score heeft en dus diverse percentielen bestaan. Wat is juist.

A men kan zeggen dat er binnen deze groep de ene persoon een hogere of een lagere
percentielscore heeft dan de ander.

B men kan niet zeggen dat er binnen deze groep de ene persoon een hogere of een lagere
percentielscore heeft dan de ander.

A

Antwoord. B de percentielscore wordt nu berekend door middel van lineaire interpolatie.

17
Q

Wat is juist.
A percentielsores zijn afhankelijk van de groepsgrote
B percentielscores zijn onafhankelijk van de groepsgrote.

A

Antwoord b wel blijven percentielscores afhankelijk van het niveau.
Dit argument geldt niet bij percentiele normen, waarbij een schatting wordt gemaakt van de
verdeling in de populatie en de resultaten vervolgens los staan van een concrete groep. De
cumulatieve frequenties zijn dan verbonden door. een vloeiende curve die er meestal uitziet als een
cumulatieve normaalverdeling en waarbij onregelmatigheden in de steekproef zijn gladgestreken.

18
Q

Wat is juist
A Ruwe scores staan op de X-as en percentiel scores op de Y-as.

B Ruwe scores staan op de y-as en percentiel scores op de x-as.

A

Antwoord.
A uit deze grafische weergaven leest men dan af welke percentielscore hoort bij een bepaalde ruwe
score.

19
Q

Wat is de reden dat percentielscores vaak worden gebruikt.

A

Antwoord: de de snelle en eenvoudige berekeningen.

de gemakkelijke toepasbaarheid

de inzichtelijkheid ook voor de niet wiskundige

20
Q

Wat is een nadeel van percentielscores.
A ze hebben ook nadelen omdat de schaal van de percentielscores ordinaal is

B ze hebben ook nadelen om dat de schaal van de percentielscores nominaal is

A

Juist antwoord: a.

21
Q

Wat is waar over het nadeel van percentielscores.
a. Ten eerste mogen met percentielscores geen gemiddelden en varianties worden berekend.

b. Ten eerste mogen met percentielscores gemiddelde en varianties worden berekend

A

Antwoord: de relatie met andere variabelen dient in een rangcorrelatie te worden uitgedrukt,maar in
de praktijk trekt men zich niet veel hiervan aan omdat de fouten die gemaakt worden van veel gerine
aard zijn dan de fouten bij eem meetvour of steekproeffouten

22
Q

Wat is juist over het nadeel van percentielscores.
A ten tweede heeft het zin om de frequentieverdeling van percentielscores en de ruwe scores te
vergelijken,

B ten tweede heeft het geen in om de frequentieverdeling van percentielscores en de ruwe scores te
vergelijken.

A

Antwoord b alle frequentieverdelingen van percentielscores zijn gelijk en wel rechthoekig van vorm (
pagina 180) ongeacht de vorm van de verdeling van de ruwe scores.

23
Q

Een nadeel van percentielscores is dat de schaal ordinaal is:

  • Men mag geen gemiddelden en varianties berekenen. De relatie met andere variabelen dient in
    een rangcorrelatie te worden uitgedrukt.
  • Frequentieverdelingen van percentielscores zijn gelijk en rechthoekig van vorm, ongeacht de vorm
    van de verdeling van de ruwe scores. Percentiele en ruwe testscores zijn onvergelijkbaar (zie figuur
    onder), rond de mediaan worden percentielscores in relatie tot ruwe scores overschat en aan de
    uiteinden onderschat.
A

er is een afbeelding van de ruwe scores en de percentielen

zie de onvergelijkbaarheid van percentiele en ruwe score eenheden. De p s zijn de percentielen. De
afstand tussen p10 en p20 is in ruwe score eenheden uitgedrukt groter dan die tussen p40 en p50.
Dit is het gevolg van de minder sterke concentratie van scores die ver van het midden van een
normaalverdeling afliggen in vergelijking tot de scores in de buurt van dit midden. De verschillen
tussen percentielscores in relatie tot de ruwe scores worden rond de mediaan dus overschat en die
aan de uiteinden worden onderschat.

24
Q

Wat is juist.
A verwant aan percentielen zijn decielen die de frequentieverdeling in tien mogelijke groepen
verdelen en ventielen die de verdeling in twintig gelijke groepen verdelen.

B verwant aan percentielen zijn decielen die de verdeling in twintig gelijke groepen verdelen en
ventielen die de frequentieverdeling in tien mogelijke groepen verdelen.’

A

Antwooord a.

25
Q

Wat is juist
A Indien ruwe scores worden omgerekend in standaardscore-eenheden spreken we van
standaardnormen .Als het gaat om representatie van een populatien dan spreken we van
standaarscores

B Indien ruwe scores worden omgerekend in standaardscore-eenheden spreken we van
standaarscores.Als het gaat om representatie van een populatiendan spreken we van
standaardnormen.

A

Antwoord b.

26
Q

Wat is juist.
A standaarscores en standaardnormen kennen ook de bezwaren van percentiele normen,de
ordinale schaal en de onvergelijkbaarheid met ruwe score-eenheden.

B standaarscores en standaardnormen kennen niet de bezwaren van percentiele normen,de
ordinale schaal en de onvergelijkbaarheid met ruwe score-eenheden.

A

Antwoord. B

27
Q

Wat is juist:
A om standaardscores of z scores te verkrijgen worden de ruwe scores x uitgedrukt in het aantal
standaarddeviatie-eenheden dat zij van het gemiddelde verwijderd liggen volgens een formule.

b. om standaardscores of z scores te berekenen worden de ruwe scores x uitgedrukt in het aantal
standaarddeviatie-eenheden dat zij van het gemiddelde verwijderd liggen volgens een formule.

A

Antwoord b,
Let op in de formule zie pagina 182 moet er na Z een x staan dus Zx=!!!

28
Q

er is een SOm
Waarvoor staat het volgende.
A zx.
B x met het streepje er boven
C SX

A

Antwoord:

Zx= standaarscore
X =het met het streepje erboven is gemiddelde
Sx = standaardeviatie

29
Q

Wat is juist.
A ruwe scores die onder het gemiddelde liggen corresponderen met negatieve
standaarscores en ruwe scores die boven het gemiddelde liggen corresponderen met
positieve standaarscores.

B A ruwe scores die onder het gemiddelde liggen corresponderen met positieve
standaarscores en ruwe scores die boven het gemiddelde liggen corresponderen met
negatieve standaarscores.

A

Antwoord a.

30
Q

Wat is juist.
A z scores zijn automatisch normaal verdeeld.
B z scores zijn niet automatisch normaal verdeeld.

A

Antwoord b.

31
Q

Wat gebeurt er met de breedte van de verdeling bij Sx >1 en 0 < Sx >1? P182

Bij Sx>; 1 komen alle afwijkingsscores dichterbij elkaar te liggen
Bij 0 < sx>1 wordt de verdeling juist breder Het is een misvatting te denken dat Z scores altijd
normaalverdelingen betreffen.

A
32
Q

Wat is juist. Het cruciale punt is dat het omzetten in z-scores slechts twee dingen betekend:

A De verdeling van X wordt verschoven en de afstand tussen de scores wordt met een constante
factor veranderd. Een scheve verdeling van x levert daardoor opnieuw een scheve verdeling van Zx
en een twee toppige verdeling van X een tweetoppige verdeling van Zx. Dus een niet normale
verdeling blijft niet normaal.

B De verdeling van X wordt verschoven en de afstand tussen de scores wordt met een constante
factor veranderd. Een scheve verdeling van x levert daardoor opnieuw een scheve verdeling van Sx
en een twee toppige verdeling van X een tweetoppige verdeling van Sx. Dus een niet normale
verdeling blijft niet normaal.

A

Antwoord
A is juist.

33
Q

Wat is juist

A Genormaliseerde standaardscores worden verkregen uit een niet-lineaire transformatie, die de
verdeling van X zodanig vervormt dat wel een normaal verdeling ontstaat

B Genormaliseerde standaarscores Genormaliseerde standaardscores worden verkregen uit een
lineaire transformatie, die de verdeling van X zodanig vervormt dat wel een normaal verdeling
ontstaat

A

Antwoord a. dit betekend dar sommige oorspronkelijke score eenheden worden uitgerekt en
anderen ineengedrukt.