Hoofdstuk 5 deel 4 Flashcards

1
Q

Tot genormaliseerde standaardscores behoren de volgende, meest voorkomende vormen

a. Stanines
b t score
c Deviatie IQ:

1er wordt bij de omzetting van ruwe scores X naar T-scores een gemiddelde van 50 en een spreiding
van 10 aangenomen. De verdeling ligt dus praktisch tussen 20 en 80. Veel test zijn op deze manier
genormaliseerd, mede door de aanbeveling van de American Psychological Association.

  1. ontwikkeld door US Air Force tijdens WO II teneinde zoveel mogelijk informatie op een IBM
    ponskaart te verwerken. Het midden van de 5e stanine komt overeen met het gemiddelde van de
    verdeling.
  2. standaardnormen met een gemiddelde van 100. Ipv de oorspronkelijke vergelijking van
    chronologische en mentale leeftijd worden de testprestaties per leeftijdsklasse verwerkt tot
    genormaliseerde standaardscores. De testprestatie van de persoon wordt dan geplaatst tegen de tot
    diens leeftijd behorende normaalverdeling. De scores in de WAIS zijn zo per leeftijd genormeerd met
    een gemiddelde van 100 en een spreiding van 15.
A

wat hoort waarbij.
A hoort bij 2.
B hoort bij 1
C hoort bij 3

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Hierbij hoort een chart Pagina 185

Welke breedte vertegenwoordigen statines? P185

De statines komen niet zoals bij t scores exact overeen met een bepaalde ruwe score maar
vertegenwoordigen een breedte van van ½ Sx . Het midden van de 5e stanine komt overeen met het
gemiddelde van de verdeling

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Welke rol van de klinisch-intuïtieve interpretatie spelen in de verwerking van testgegevens?

A

Bij de klinisch-intuïtieve benadering dient men zich er bewust van te zijn dat de subjectieve
impressies en ideeën geen waarheidsgarantie bezitten, ook al wekken ze bij de psycholoog
vaak een gevoel van juistheid. Het is dus van belang om bij het verwerken van de resultaten
hier rekening mee te houden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is een ‘checklist’?

A

Bij een checklist kun je op een formulier aankruisen wat wel en niet van belang is. Bij gedrag kun
je dan bijvoorbeeld aangeven of dit wel of niet voorkomt bij de onderzochte en in welke mate.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Noem de drie manieren waarop de reacties op geprecodeerde items gescoord kunnen
worden.

A

Handscoring, zelfscoring, machinale scoring.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

4.De giscorrectieformule [5.1] wordt uitgelegd voor vierkeuze-items. Doe deze uitleg eens helemaal
over voor driekeuze-items.

We vinden Xc (de gecorrigeerde testscore) als volgt. Als A = 3 en iemand heeft 6 items fout
beantwoord, dan zijn dit dus alle fout gegiste items. De kans op fout gissen is 2/3. Dan weten we ook
dat naar verwachting 1/3 deel van de items waarop is gegist goed is. Dat zijn dan 3 items, ofwel ½
deel van 6. In het algemene geval is. dit 1(A-1) deel van het aantal fout beantwoorde items. De
formule voor de berekening van Xc verkrijgen we dan als volgt: we nemen het totale aantal goed, X,
en trekken daar het deel vanaf dat door gissen goed was; dit is het aantal fout, k-X, gedeeld door A-1:
Xc= kX /A-1.

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

5.Leg uit wat het verschil is tussen de twee toestanden waarin personen zich kunnen bevinden als zij
gissen naar het goede antwoord en de drie typen antwoorden die dit kan opleveren.

Personen kunnen zich in de volgende twee toestanden bevinden: -Hij weet met volledige zekerheid
wat het goede antwoord is en geeft dat antwoord, -Hij heeft geen idee en gist blind met een
succeskans van 1/A. De drie typen antwoorden die dit op kan leveren zijn: -Goede antwoorden die
het gevolg zijn van kennis -Goede antwoorden die het gevolg zijn van blind gissen -Foute antwoorden
die het gevolg zijn van gissen.

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat wordt verstaan onder partiële kennis?

A

Dit houdt in dat de proefpersoon wel iets over de vraag en het antwoord weet, maar niet
genoeg om met zekerheid het goede antwoord te geven.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Hoe kan partiële kennis de giscorrectie in formule [5.1] beïnvloeden?

A

Door partiële kennis kan een reële giskans groter of kleiner zijn dan de theoretische, blinde
giskans. Een voorbeeld is dat respondenten, ook al weten ze het juiste antwoord niet,
sommige afleiders toch als onjuist kunnen wegstrepen doordat ze wel weten dat deze niet
juist kunnen zijn. In dit geval geeft formule (5.1) een ondercorrectie: omdat bij sommige
items de giskans groter is dan 1/A, had Xc eigenlijk lager moeten uitvallen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

a. Met welke factor neemt de variantie van de gecorrigeerde testscores gebaseerd op
driekeuze-items toe ten opzichte van de ongecorrigeerde testscore?
a 2,25

b. Hoe zit dit bij vierkeuze-items? En bij vijfkeuze-items?
Vierkeuze-items: 1.78 en vijfkeuze-items: 1.56

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is het bezwaar tegen het toenemen van de variantie van de testscore als gevolg van
giscorrectie?

A

Het ongewenste effect hiervan op andere berekeningen wordt, bijvoorbeeld, zichtbaar als men de
gecorrigeerde testscore optelt bij de testscores op andere tests, zoals wel gebeurt bij de deeltests
van intelligentietestbatterijen, om een schatting te van de algemene. intelligentie te maken. De test
met scores Xc krijgen dan een groter gewicht, zonder dat eigenschappen die dit zouden kunnen
rechtvaardigen, zoals betrouwbaarheid en de validiteit van de meting, zijn toegenomen.

variantie is spreiding Variantie is een statistische maatstaf die ons helpt de spreiding te meten. Een hogere variantie betekent dat de gegevenspunten meer verspreid zijn en een lagere variantie betekent dat ze dichter bij elkaar liggen. Het helpt ons begrijpen hoeveel de gegevenspunten van elkaar verschillen. Hoe groter de variantie, hoe groter de spreiding, en hoe kleiner de variantie, hoe kleiner de spreiding.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q
  1. Leg kort uit waarom de auteurs uiteindelijk van mening zijn dat giscorrectie niet zo’n goed idee is.
A

De betrouwbaarheid en de validiteit van de testscore bij de giscorrectie niet noemenswaardig
toenemen boven het niveau van dat van de ongecorrigeerde testscore (X).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is ‘on-line testing’? Wat is de zwakke plek van déze methode?

A

De leerling of student bepaalt zelf het moment waarop hij de studiestof naar zijn idee voldoende
beheerst en vraagt de computer om een toets. De computer selecteert uit de itembank een
studietoets, presenteert deze aan de student, codeert de reacties, levert een eindbeoordeling aan de
student en slaat de toetsgegevens centraal op. Een gevaar van deze toetsen is de beveiliging.
Leerlingen kunnen bijvoorbeeld de vragen overschrijven en doorvertellen, ook kunnen ze de toets
voor een ander maken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Welke conclusie trekken de auteurs uit het onderzoek dat is gedaan naar de invloed van de wijze
van testen, via ‘paper and pencil’ of de computer, op de testprestatie?

A

Bij computergestuurde tests is het onmogelijk om items over te slaan zonder een toets in te drukken.
Dit kan leiden tot enigszins andere verdelingen van itemscores dan bij conventionele tests (paper and
pencil). Verder is het vaak niet mogelijk om terug te gaan naar eerder beantwoorde items of de
beantwoording van een item nog even uit te stellen. Veel invloed op de testprestatie lijken deze
factoren overigens niet te hebben. Ook verschillen de presentatie op het beeldscherm, maar ook hier
bleek dat de testvorm geen belangrijke invloed had op de testprestatie..

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is de kern van adaptief testen?

A

Adaptief testen komt erop neer dat iedere respondent een test krijgt voorgelegd die op zijn of haar
niveau is toegesneden. Zo krijg je een beter beeld van het niveau dat de respondent heeft.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Hoe verschilt adaptief testen van testen met behulp van de klassieke standaardtest?

A

Bij de klassieke wijze van testen houdt in dat een standaardtest, voor iedereen gelijk, wordt
voorgelegd aan de respondenten. Het verschil is dus dat bij adaptief testen de test is aangepast aan
de respondent, bij de klassieke wijze is dit niet het geval.

17
Q
A
18
Q
A
19
Q
A
20
Q
A
21
Q
A
22
Q
A
23
Q
A
24
Q
A
25
Q
A
26
Q
A
27
Q
A
28
Q
A
29
Q
A
30
Q
A