Hoofdstuk 8 deel 2 Flashcards

1
Q

Andere onderscheidingen in het begrip validiteit zijn:
Soortgenootvaliditeit.
Syntethscieh validiteit
Incrementele validiteit
Indrukvaliditeit

Welke twee zijn op te vatten als specifieke varianten van begripsvaliditeit
En welke twee zijn eraan verwant.

A

Antwoord
1. Synthetische validiteit en soortgenoot validiteit
2. Indrukvaliditeit en incrementele validiteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Andere onderscheidingen in het begrip validiteit zijn:
Soortgenootvaliditeit.
Syntethscieh validiteit
Incrementele validiteit
Indrukvaliditeit.
Deze validiteit is van belang voor praktische toepassingen van tests in de selectie en de beroepskeuze
psychologie.

A

Antwoord:
Syntethische validiteit.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Andere onderscheidingen in het begrip validiteit zijn:
Soortgenootvaliditeit.
Syntethscieh validiteit
Incrementele validiteit
Indrukvaliditeit.

Deze vorm van validiteit richt zIch op identificeerbare en op zichzelf zinvolle onderdelen van het
criteriumgedrag in plaats van op het complexe criterium als geheel bijvoorbeeld men kan zich in
plaats van een globaal criterium zoals leidinggeven ook richten op de elementen hieruit zoals
organisatie of vriendelijkheid in de omgang et mensen.

A

Antwoord Syntethische validiteit.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Andere onderscheidingen in het begrip validiteit zijn:
Soortgenootvaliditeit.
Syntethscieh validiteit
Incrementele validiteit
Indrukvaliditeit.

Dit staat ook bekend als congruent validity.

A

Antwoord: soortgenoten validiteit.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Andere onderscheidingen in het begrip validiteit zijn:
Soortgenootvaliditeit.
Syntethscieh validiteit
Incrementele validiteit
Indrukvaliditeit.

Deze validiteit wordt ookwel Face validity genoemd.

A

Antwoord
Indrukvaliditeit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Andere onderscheidingen in het begrip validiteit zijn:
Soortgenootvaliditeit.
Syntethscieh validiteit
Incrementele validiteit
Indrukvaliditeit.

Deze validiteit richt zich vooral op functie elementen die een component kunnen zijn van
verschillende functies in plaats van de functie of de taak als geheel

A

Antwoord Synthetische validiteit.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Andere onderscheidingen in het begrip validiteit zijn:
Soortgenootvaliditeit.
Syntethscieh validiteit
Incrementele validiteit
Indrukvaliditeit.

Deze validiteit geeft de mate aan waarin een test correleert met een andere test waarvan wordt
aangenomen dat die dezelfde eigenschap meet. Van deze vorm va validiteit is bijvoorbeeld sprake
wanneer men een nieuw geconstrueerde test voor technisch inzicht vergelijkt met een reeds
bestaande en als zodanig erkende test het is dan niet de bedoeling die andere test orestaties te
voorspellen maar vast te stellen in hoeverre de nieuwe test inderdaad technisch inzicht meet. Het
gaat hierbij dus in feite om een onderdeel ban het proces va bergipsvalidering.

A

Antwoord:
Soortgenootvaliditeit. Congruent validity

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Andere onderscheidingen in het begrip validiteit zijn:
Soortgenootvaliditeit.
Syntethscieh validiteit
Incrementele validiteit
Indrukvaliditeit.

Dit houdt in dat gemeten naar de subjectieve indruk van de leek of de psycholoog zelf, de relatie
tussen test en criterium of de betekenis van de test zonder meer duidelijk? 339. Deze indruk hoeft
niet door empirist onderzoek gesteund worden.. men spreekt van deze vorm van validiteit zolang
hiervoor nog geen empirische bevestiging is gevonden vooral omdat dit vanwege ogenschijnlijke
evidentie niet noodzakelijk is. Het is niet altijd een nuttige en soms een brij gevaarlijke eigenschap
ban de test.

A

Antwoord
Indrukvaliditeit.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Andere onderscheidingen in het begrip validiteit zijn:
Soortgenootvaliditeit.
Syntethscieh validiteit
Incrementele validiteit
Indrukvaliditeit
Deze validiteit ( Sechrest, 1963) betreft de verbetering van de voorspelling met behulp van een test
ten opzichte van voorspellingen die kunnen gedaan worden op basis van veelal reeds aanwezige
informatie. Voorbeelden van zulke informatie zijn levesloopgeschiedenis en vooropleidingen. Het
gaat hier om de vraag of gezien een verhoging van de validiteit het gebruik van de test naast de reeks
in gebruik zijnde informatie gerechtvaardigd is.

A

Antwoord.
Incrementele validiteit
En we zijn hiermee aangekomen op het terrein van predicatieve validiteit.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is juist.
A bij bepaling van predictive validiteit word uitgegaan van een gegeven criterium
B bij bepaling van predictive validiteit word niet uitgegaan van een gegeven criterium

A

Antwoord.
A de centrale vraag is dan hoe goed dit criterium valt te voorspellen. Daarbij kan dit criterium in de
toekomst heden of verleden liggen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is juist
1 normaal gesproken beschikt men niet over over de criterium infotmatie

2 normaal gesproken beschikt men niet over over de criterium infotmatie

A

Antwoord
2 men beschikt niet over die info want deze test word juist gebruikt om deze info in te schatten, als
men die info al had was deze test niet nodig geweest.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat wordt gebruikt om de lineaire benadering te bepalen

A

Antwoord
Regressieanalyse.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Hoe moet men zich een criterium voorstellen ?343. we onderscheiden drie typen.

A uiteindelijk criterium.
b.tussentijds criterium
c.onmiddelijk criterium.

Met welke wordt bedoelt intremediate,

A

B

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Hoe moet men zich een criterium voorstellen ?343. we onderscheiden drie typen.

A uiteindelijk criterium.
b.tussentijds criterium
c.onmiddelijk criterium.

Met welke wordt bedoelt uiteindelijk.

A

a

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Hoe moet men zich een criterium voorstellen ?343. we onderscheiden drie typen.

A uiteindelijk criterium.
b.tussentijds criterium
c.onmiddelijk criterium.

Met welke wordt bedoelt imidiate.

A

C

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

hiermee wordt het uiteindelijke allesomvattende uiteindelijke doel van een concrete
procedure bedoelt.
Zo zal het …….. bij de selectie van medische studenten betrekking hebben op hun totale
professionele bijdrage aan de medische zorg. Het uiteindelijke criterium bij de selectie van
uitvoerende werknemers in een onderneming zal gericht zijn op de functievervulling en de
bijdrage aan de doelstelling van de organisatie gedurende de gehele loopbaan binnen de
onderneming.

A uiteindelijk criterium.
b.tussentijds criterium
c.onmiddelijk criterium.

A

Uiteindelijk criterium.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Welke criterium ligt in de tijd ver verwijderd van het tijdstip van testen, en welke criteriums
liggen dichterbij.

  1. Het uiteindelijke criterium ligt ver verwijderd en het tussentijds en onmiddellijke
    criterium dichterbij liggen.
    1. Het ongoddelijke en tussentijdse criterium liggen ver verwijderd en het
      uiteindelijke criterium dichterbij’.
  2. Het uiteindelijke en onmiddellijke criterium liggen ver verwijderd en het tussentijdse
    ligt dichterbij.
A

Antwoord
1.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Nadere bepaling van het criteriumbegrip Soorten criteriums:
* Ultimate criterium: uiteindelijk.
* Intermediate criterium: tussentijds.
* Immediate criterium: onmiddellijk.

Bij deze 3-deling spelen 2 problemen die vaak onvoldoende gescheiden worden:
* Tijd: een uiteindelijk criterium kan ver in de tijd verwijderd liggen van het ogenblik van testen,
terwijl het tussentijds en onmiddellijk criterium korter bij zijn.
* Abstractieniveau van de doelstelling: beschikbaarheid van het criterium: niet te ver? Niet te
veelomvattend? Kan het criterium geoperationaliseerd worden (is het wel meetbaar)? Kan het
gekwantificeerd worden

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Over welke criterium gaat het volgende (344).Deze criterium is meer zichtbaar. Het is een
concretisering van het uiteindelijke organisatiedoel in termen van zichtbare resultaten. Dit
criterium vertegenwoordigd het laagste niveau van abstractie in de hierarchie van relevante
doelstelling. Bij deze genoemde uiteindelijke doeleinden zou men zich als ….. cirteria kunnen
voorstellen, respectievelijk de sociale aangepastheid of redzaamheid van de client,
vaardigheden en kennis van diverse schoolbakken van de scholier, en de arbeidsprestaties
van de werknemer

1 onmiddelijke criterium
2 conceptuele criterium
3 uiteindelijke criterium

A

Antwoord.
Cocneptuele criterium. Van dit conceptuele criterium wordt vervolgens een criteriummaat
afgeleid. Deze criteriumaten zijn expliciete ondubbelzinnige uitspraken of scores die
betrekking hebben op criteriumgedrag of criteriumprestaties dit bedoelen we impliciet met
de term criterium.

20
Q

Wat is juist.
1. Het criterium gedrag is waarneembaar en registreerbaar

  1. Het criteriumprestatie is waarneembaar en registreerbaar
  2. Het criterium en criteriumprestatie zijn beide waarneembaar en registreerbaar
A

Antwoord
Derde antwoord en ze zjjn relevant voor het conceptuele criterium.

21
Q

Wat is juist.
1 vaak zijn criteriummaten kwantitatieve operationaliseringen van het criteriumgedrag.
2 vaak zijn criteriummaten kwaltitatieve operationaliseringen van het criteriumgedrag.

A

Antwoord.
1. Hoeverre deze operationaliseringe geslaagd is is opzich weer een validiteitsvraag.,in
dit geval inzake het criterium.

22
Q

Opzet van een test of testbatterij met predictieve validiteit 346.

In het kiezen van tests en het opzetten van een testbatterij worden 6 fases onderscheiden:
 Fase 1. Operationalisering van het criterium in een zo exact mogelijke criteriummaat.

 Fase 2. Keuze en constructie van tests.
Dit kan in meer of mindere mate gebaseerd zijn op een psychologische analyse van het
criteriumgedrag en van de eisen die daaraan gesteld worden.

 Fase 3 Proefafneming van bestaande of nieuwe tests:
bij een bestaande test is proefafneming enkel nodig indien de populatie afwijkt.
* Populatie en steekproef: aangezien betrouwbaarheid en validiteit wel gevoelig zijn voor
variatie in de spreiding maar niet voor variatie in het gemiddelde van de testscores, zijn
afwijkingen tussen steekproef en populatie qua gemiddelde minder erg dan qua spreiding.
Om de representativiteit van een steekproef te bevorderen, kan men werken met een
gestratificeerde steekproef. Het is handig om in een vooronderzoek wel extreme gevallen
mee te nemen.

A
  • Itemanalyse: indien de test nog moet worden geconstrueerd, moet men in een
    vooronderzoek ook informatie verzamelen voor itemanalyse. Een homogene test kan
    verkregen worden door factoranalyse (hoog correlerende items samen nemen in groepen) of
    doordat de onderzoeker zelf items rechtstreeks in dezelfde test selecteert obv hun
    onderlinge correlaties of hoge item-restcorrelaties.
  • Validatie van de testprocedure: een vergelijking met een toekomstig criterium kan jaren
    duren, maar vergelijken met een gelijktijdig criterium (concurrent) vraagt weinig tijd en
    wordt daarom vaak gebruikt, maar dit is niet altijd terecht, bvb motivatie en inzet kunnen
    over tijd veranderen.
  • Vaststellen van de validiteit: de correlatie tussen de testscore en het de criteriumscore is
    een aanduiding van de validiteit en wordt derhalve de validiteitscoëfficiënt genoemd. Door
    de product-momentcorrelatie te nemen wordt aangenomen dat deze een rechte lijn
    benadert, maar dat is niet altijd zo:
  • Kromlijnige relatie, bvb tussen motivatie en prestatie: hogere motivatie leidt tot een
    betere prestatie, maar overdreven motivatie kan dit negatief werken op prestatie.
  • Heteroscedastische relatie: naarmate X toeneemt, neemt de spreiding van de waarde van
    Y toe, bvb intelligentie X en studieprestatie Y. Tests kunnen ook nuttig zijn als supressor
    variabele, bvb taalvaardigheid is voor een technische beroep onbelangrijk, maar
    rekenvaardigheid wel, kandidate met een betere taalvaardigheid zouden in het voordeel
    kunnen zijn, dus de scores dienen gecorrigeerd te worden. Daarnaast kunnen tests ook

functioneren als moderatorvariabelen: een variabele die zelf niet of nauwelijks hoeft te
correleren met een criteriumscore, maar die wel de relatie van andere variabelen met de
criteriumscore beïnvloedt, bvb een testscore correleert voor mannen, maar niet vrouwen en
dus is de correlatie in een gemengde populatie matig. Sekse is dan een moderatorvariabele.
* Samenstellen van de predictorbatterij: tests waarvoor een goed validiteit gevonden is
worden vervolgens gecombineerd in een maximaal voorspellende testbatterij. Vaak wordt
hiervoor multiple of meervoudige regressieanalyse gebruikt waarin testscores worden
gewogen en vervolgens opgeteld tot een voorspelling van de criteriumscore. Ideaal in een
testbatterij zijn tests die onderling laag correleren en allen hoog correleren met de
criteriumscore.
* Kruisvalidering of cross validation: het statistische voorspellingsmodel controleren op een
nieuwe representatieve steekproef van proefpersonen omdat er veel trial and error is en bij
het proberen van veel modellen is er een kanskapitalisatie. Men moet voorkomen om veel
modellen te proberen door uit te gaan van een theorie of rationele analyse. Goedkoper is de
steekproef aselect te splitsen en dan de kansmodellen van beide delen met elkaar
vergelijken. Als er dan weinig kanskapitalisatie is, zullen correlaties weinig verschillen.

23
Q

Wat kan een reden zijn dat stratificeren bij een grote steekproef niet nodig is? P348

A

Wanneer bepaalde deelgroepen minder makkelijk bereikbaar zijn en zo alsnog
ondergerepresenteerd kunnen zijn

Zeker, laten we dit eenvoudig uitleggen:

Waarom stratificatie niet altijd nodig is bij een grote steekproef:

Soms, als je al een grote groep mensen hebt waaruit je je steekproef neemt, hoef je deze groep niet verder op te splitsen in kleinere groepen (strata). Stratificatie wordt vaak gebruikt om ervoor te zorgen dat alle verschillende soorten mensen goed vertegenwoordigd zijn. Maar als je al genoeg mensen in je steekproef hebt en ze zijn een goede afspiegeling van de hele groep, dan is het niet per se nodig om nog verder te stratificeren.

Wanneer stratificatie wel nodig kan zijn:

Soms zijn bepaalde groepen moeilijker te bereiken, zoals mensen in afgelegen gebieden. Zelfs als je een grote steekproef hebt, kunnen die moeilijk te bereiken groepen ondervertegenwoordigd zijn als je ze niet specifiek in overweging neemt. Dus, stratificatie kan belangrijk zijn als je ervoor wilt zorgen dat alle groepen, zelfs degene die moeilijker te bereiken zijn, eerlijk vertegenwoordigd zijn in je onderzoek.

24
Q

Wat is het gevolg van variatiebeperking (restriction of range) op de betrouwbaarheid en
validiteit? P 351

A

Worden te laag geschat, doordat de uiteindelijke groep door uitval sterk verschilt van de
oorspronkelijke testgroep

Stel je voor dat je een test doet om de intelligentie van mensen te meten. Als je alleen maar mensen uit een beperkt bereik selecteert, bijvoorbeeld alleen studenten van een bepaalde universiteit, dan kan de betrouwbaarheid en geldigheid van je test worden beïnvloed.

Het gevolg van variatiebeperking (restriction of range) is dat de resultaten van je test mogelijk te laag worden ingeschat. Dit komt doordat de mensen die uiteindelijk deel uitmaken van je testgroep sterk verschillen van de oorspronkelijke groep waarvoor de test is ontworpen. Met andere woorden, als je alleen maar een beperkte groep mensen hebt getest, kunnen de resultaten niet representatief zijn voor de bredere populatie waarvoor de test bedoeld was.

25
Q

Hoe noem je het volgende. Wanneer testscore en criteriumscore niet meer
onafhankelijk zijn vastgesteld. De correlatie tussen test- en criteriumscore vallen dan
kunstmatig hoog uit, omdat de beoordelaar zelf de criteriumscores (min of meer
onbewust) in overeenstemming brengt met de testscores die als voorspeller dienden

A

Antwoord.
contaminatie van het criterium? P 352

Stel je voor dat je een test doet om te voorspellen hoe goed mensen presteren op een bepaald criterium, bijvoorbeeld hun werkprestaties. Als degene die de testresultaten beoordeelt ook betrokken is bij het bepalen van de werkprestaties (criteriumscores), kunnen de resultaten beïnvloed worden.

Dit wordt contaminatie van het criterium genoemd. Het betekent dat de correlatie tussen de testscores en de criteriumscores kunstmatig hoog lijkt omdat de persoon die beoordeelt (misschien onbewust) probeert de criteriumscores in overeenstemming te brengen met de testscores. Hierdoor lijkt het alsof de test een sterkere voorspeller is dan het werkelijk is, omdat de beoordelaar de twee met elkaar vermengt.

26
Q

De correlatie tussen testscore en criteriumscore noem je ookwel.

A

Antwoord,
validiteitscoëfficiënt? P 352.

27
Q

Hoe werkt een supressorvariabele? P354
X1 correleert met Y
X2 correleert niet met Y
X1 en X2 correleren wel met elkaar.

16
Door verwijdering van X2 uit X1, wordt er een gecorrigeerde X′ 1 gecreëerd, die sterker
correleert met Y dan X1. Een voorbeeld is taalvaardigheid in een rekentoets, bij de
voorspelling van de geschiktheid voor een technisch beroep
Hoe werkt een modererende variabele? P 355
Een variabele die niet correleert met Y, maar wel de voorspellende X beïnvloedt. Bijv:
interesse = X, schoolprestaties = Y, met dwangmatigheid als modererende variabele
Wat houdt moderated regression in? P 356
X1 correleert met Y
X2 correleert met Y
X1 en X2 hebben een interactie effect op

A
28
Q

Differentiatie in het criteriumonderzoek.
De resultaten van empirisch valideringsonderzoek zijn vaak laag met valideringscoëfficiënten
van +/- 0.3 of 0.4. Tests met een geringe validiteit leveren echter soms toch nog een zinvolle
bijdrage aan een beslissing, vooral tests die beroep doen op unieke eigenschappen.
Redenen waarom veel valideringscoëfficiënten laag zijn:
* Geringe betrouwbaarheid van het criterium: er is meestal minder aandacht voor de
constructie van een betrouwbare criteriummaat.
* Miskenning van een niet lineaire functie tussen predictor en criterium, dit kan eenvoudig
visueel nagekeken worden in een scatterplot.
* Negeren van de complexe samenstelling van groepen, belangrijk om de juiste covariaten of
moderatorvariabelen te vinden.
* Negeren van de variabele betekenis van het criterium in verschillende organisaties, bvb een
verpleger in een ziekenhuis of woon zorgcentrum heeft een andere functie.
* Onterechte vereenvoudiging van het criterium: begrippen zorgvuldig geoperationaliseren
en meten. Criteriumgedrag is niet zonder meer generaliseerbaar over tijd, mensen
ontwikkelen.

A
29
Q

Wat is juist.
1 test met een geringe validiteit kunnen nooit een zinvolle bijdrage leveren aan de beslissing
en test met een behoorlijke validiteit hebben meer effect.
2. Test met een geringe validiteit kunnen soms een zinvolle bijdrage leveren aan de beslissing
en test met een behoorlijke validiteit heef soms maar weinig effect,

A

Antwoord
2 is juist want dit hangt er van af of er voorafgaand aan de voorspelling al relevante informatie
beschikbaar was anders dan verkregen doormiddel van de test. Zo kunnen eerdere schoolprestaties
het gebruik van een intelligentietest voor de voorspelling van later schoolsucses min of meer
overbodig maken ondanks de hoge correlatie van de intelegentietestscores met dit schoolcriterium.
Indien deze test samen met een maat voor schoolprestaties in een testbaterij wordt opgenomem
terwijl die test dezelfde soort factoren meet als eerder schoolprestaties dan zal die test maar weinig
extra informatie toevoegen aan wat op basis van die schoolprestaties bekend.
Juist de tests die minder valide zijn dan intelegentie tests maar die een beroep doen op unieke
eigenschappen zoals kritische zin en studiemotivatie kunnen een extra bijdrage leveren in die studie
359.

30
Q

De redenen Waarom zijn validiteitscoefiencten zo laag zijn.
1. Geringe betrouwbaarheid van het criterium,
2. Miskenning van niet lineare relatie tussen predictor en criterium.
3. Negeren van complexe samenstelling van groepen.
4. Negeren van de variable betekenis van het criterium in de organisatie
5. Onterechte vereenvoudiging van het criterium

A
31
Q

Waarom zijn validiteitscoefiencten zo laag? Geef aan wat juist is.

Stelling 1.
Er wordt te weinig aandacht besteed aan het maken van een betrouwbare testbaterij.

A

Antwoord:
Onjuist. Er wordt veel aandacht hier aan besteed maar voor de constructie van een betrouwbare
criterium maat bestaat meestal minder aandacht,

32
Q

Stelling 2.
De gebruikte schoolcijfers, bedrijfsbeoordelingen en psychiatrische clasificaties zijn vaak

voldoendebetrouwbaar
onvoldoende betrouwbaar

A

onvoldoende betrouwbaar.
Antwoord
Juist.

33
Q

Stelling 3.
Het criteriummaat wordt beschouwd als een veranderlijk gegeven.

A

Antwoord.
Onjuist. Het criteriummaat wordt vaan beschouwd als een onveranderlijk gegeven. Het probleem is
dan vervolgens dat men met een betrouwbare predictor een criteriumscore probeert te voorspellen
die vooral uit meetfouten bestaat.

34
Q

Stelling 4.
De constructie van een criterium maat wordt met dezelfde zorgvuldigheid te geschied als de
constructie van een predictormaat.

A

Antwoord
Dit is niet juist maar dit zou wel moeten. Ze moeten beide met dezelfde zorgvuldigheid geschieden.

35
Q

Verder over redenen Waarom zijn validiteitscoefiencten zo laag zijn.
Er is spraken van miskenning van een niet lineare relatie tussen predictor en criterium. Het is verlijdelijk
om aan te nemen dat de relatie tussen predictor en criterium rechtlijnig is en bovendien
overal even sterk. Dit maakt de toepassing van standaart statishtische methoden mogelijk,
terwijl de productmomentcorrleatie gebruikt kan worden om de sterkte van de relatie weer
te geven. Voordat de beslissing tot de aanname van lineariteit en homoscedasiteit van de
relatie wordt genomen moet er echter eerst worden onderzocht of deze eigenschappen de
relatie wel recht doen.
Hoe kan dit het beste gedaan worden.

A

Doormiddel van een visuele inspectie van het scateerplot,

tel je voor dat je naar de relatie tussen twee dingen kijkt, bijvoorbeeld de tijd die je besteedt aan studeren en je cijfers op school. Als de relatie tussen die twee rechtlijnig is, betekent dit dat de verbinding tussen studietijd en cijfers overal hetzelfde is, alsof het een rechte lijn is.

Nu, om te beslissen of we mogen aannemen dat deze relatie echt rechtlijnig is, moeten we kijken naar een ‘scatterplot’, een soort grafiek waarin punten worden getekend om de relatie te laten zien. We willen ook weten of deze relatie overal even sterk is, wat ‘homoscedasiteit’ wordt genoemd.

Om dit te controleren, doen we eigenlijk een visuele inspectie van het scatterplot. We kijken naar de punten en zien of ze mooi langs een rechte lijn lopen en als er geen duidelijke verandering is in hoe wijdverspreid (homoscedasiteit) ze zijn over de lijn.

Kortom, voordat we aannemen dat de relatie rechtlijnig en overal even sterk is, kijken we gewoon naar het grafiekje om te zien of het er goed uitziet!.

36
Q

Wat geeft de puntwolk voor perdictorscores en criteriumscores in een steekproef weer.

A

Anwtrood:
Scatterplot.

37
Q

Wat is juist,
1 bij duidelijke afwijkingen geeft de product-mommentcorrelatie een onderschatting van
de sterkte van de relatie en leidde regressieformules tot duidelijke in de voorspelling van
de criteriumscores.
2.bij duidelijke afwijkingen geeft de product-mommentcorrelatie een onderschatting van
de sterkte van de relatie en leidde regressieformules tot ernstige vertekening in de
voorspelling van de criteriumscores.

A

Antwoord
2.het is beter om bijvoorbeeld per waarde van de predcitorvariable X uit de bijbehorende
verdeling van criteriumvariable Y de meest waarschijnlijke waarde te voorspelling te nemen
voor nieuwe gevallen. ( 360).

38
Q

Verder over redenen Waarom zijn validiteitscoefiencten zo laag zijn. Het negeren van complexe
samenstelling van groepen.
Vaak zijn steekproeven een samenstelling van deelgroepen met speciale kenmerken. De relatie tussen
predictor en criterium kan dan verschillen voor deze deelgroepen. Indien deze variatie wordt genegeerd door
te doen alsof er voor de gehele groep een algemene geldig voorspellingsmodel bestaat, kunnen er ernstige
voorspellingsfouten gemaakt worden.

Wat is juist.
1. Het is daarom niet zo zeer van belang om covariaten of moderatorvariabelen te vinden.
2. het is daarom van belang de juiste covariaten of moderator variabelen te vinden.

A

2en.

39
Q

Hetrogeniteit van populatie kan zich ook nog op een andere wijze voordoen. Zo lan er in twee doelgroepen de
sterkte van het verband gelijk zijn. Terwijl voor dezelfde predictorscore X de gemiddelde criteriumscore ind e
ine groep hoger is dan in de andere groep.. Groepslidmaatschap geeft hier dus wel degelijk informatie over de
de geschiktheid van bijvoorbeeld een vervolgopleiding terwijl hetzelfde voorspelligsmodel voor d
gecombineerde groep dit zou voordoezelen.

Wat is juist
1 twee aparte voorspelling smodellen zijn noodzakelijk
2 een voorspellingsmodel is noodzakelijk

A

Antwoord
1

40
Q

Verder over redenen Waarom zijn validiteitscoefiencten zo laag zijn. Het negeren van de variable betekenis
van het criterium in verschillende organisaties.

19
Hetzelfde criterium kan in verschillende organisaties een geheel verschillende betekenis hebben.aangezien
een criterium als beroepssuccses voor gelijksoortige functies varieert over organisaties, dienen
voorspellingsmodellen zowel uiteenlopende predictoren als uiteenlopende criteriummaten bevatten,

A

Antwoord
Juist

41
Q

Verder over redenen Waarom zijn validiteitscoefiencten zo laag zijn. Onrechte vereenvoudiging van het
criterium.
Soms wordt er uitgegaan van een eenvoudig beeld van het criterium. Een meer
gedefinieerde benadering is vaak nodig om tot een betere voorspelling te komen. Wat is
juist de gedefinieerde benadering is van belang omdat:
1 criteriumgedrag aan het moment van verstelling gebonden en niet zonder meer
generaliseer aar in de tijd.
2.Nuance gaat verloren wanneer gevarieerd en complex criteriumgedrag wordt samengevat
in een globale criteriummaat

A

Antwoord:
1 is juist, want mensen leren zich in de loop van tijd ontwikkelen
2 is ook juist,
Het is dus van belang dat naast de inhoudt ook het moment van de meting van het criterium
in oogschouw word genomen.

Onjuiste vereenvoudiging van het criterium:

Eenvoudige uitleg: Soms maken mensen het criterium te simpel. Ze kijken maar naar één aspect, terwijl ze eigenlijk meer details moeten bekijken.
Voorbeeld: Als je alleen kijkt naar de resultaten van één test om te beslissen of iemand slim is, kan dat niet helemaal kloppen. Mensen hebben verschillende sterke en zwakke punten.
Criteriumgedrag aan het moment van meting gebonden en niet zonder meer generaliseerbaar in de tijd:

Eenvoudige uitleg: Soms hangt iemands gedrag af van de situatie op dat moment. Dit gedrag kun je niet zomaar toepassen op andere tijden.
Voorbeeld: Stel dat je iemands vaardigheden beoordeelt op basis van één project. Het kan zijn dat ze op dat moment goed presteren, maar dat betekent niet automatisch dat ze altijd zo goed zullen zijn. Misschien was dat project gewoon perfect voor hen.
Nuance gaat verloren wanneer gevarieerd en complex criteriumgedrag wordt samengevat in een globale criteriummaat:

Eenvoudige uitleg: Als je allerlei verschillende dingen samenvat in één cijfer, verlies je de details.
Voorbeeld: Als je iemands werk beoordeelt op basis van één algemene score, zou je misschien niet weten dat ze geweldig zijn in teamwork maar minder goed in individuele taken. Het samenvatten van alles in één getal verbergt die details.
Samengevat, het is belangrijk om niet te simpel te denken over wat je meet (criterium) en ervoor te zorgen dat je recht doet aan de complexiteit van het gedrag dat je wilt voorspellen.

42
Q

Extra info.
1) Gevarieerd en complex criterium gedrag wordt vaak samengevat in een globale criteriummaat.
Elke nuance gaat daarmee verloren, waardoor het voorspellen van het criterium lastig wordt.
(Succesvolle leerling, goede werknemer, etc, terwijl begrippen als succesvol, complex en aangepast
complexe begrippen zijn)

2) Criteriumgedrag is niet zomaar generaliseerbaar in de tijd, maar gebonden aan het moment van
meten. Dit heeft 2 aspecten: a) mensen leren en ontwikkelen in de loop der tijd b) er is de
mogelijkheid dat men zich richt op het dynamische proces, ipv het statische. Men richt zich dan op de
ontwikkeling in de tijd, ipv de momentopnamen/niveau van de criteriumprestatie.

A

Samenvatten in een globale maat verliest nuance:

Eenvoudige uitleg: Als we proberen allerlei verschillende dingen die iemand doet (bijvoorbeeld een goede student of werknemer zijn) in één simpel cijfer te stoppen, missen we de details.
Voorbeeld: Stel je voor dat je iemands schoolprestaties samenvat met alleen een cijfer, zoals een 8. Je zou niet weten of ze goed zijn in wiskunde maar zwak in Engels. Het cijfer verbergt die details.
Criteriumgedrag verandert met de tijd:

Eenvoudige uitleg: Hoe goed iemand iets doet, kan veranderen omdat mensen leren en groeien. Ook is het belangrijk om te kijken naar hoe iemand zich in de tijd ontwikkelt in plaats van alleen te kijken naar hoe ze op een bepaald moment presteren.
Voorbeeld: Als je kijkt naar hoe goed iemand een instrument bespeelt op één moment, weet je niet of ze aan het leren zijn of dat ze al heel goed zijn. Het kan zijn dat ze beter worden na verloop van tijd.

43
Q

Hoe kan worden onderzocht of er gebruik gemaakt kan worden van 1 voorspellingsmodel voor alle
groepen of dat er per relevante groep een apart model nodig is? P361

A

Regressiemodellen met geneste gegevens, multiniveaumodellen.

44
Q

Wat is het nut van kruisvalidering? P357

A

Een uiteindelijk gekozen regressiemodel komt vaak tot stand na trial and error. Bij een kleinere
steekproef neemt de kans op fouten door verkeerd gemaakte beslissingen toe, die kunnen gaan

stapelen. Er treedt dan meer kanskapitalisatie op, waardoor het gevonden regressiemodel goed bij
deze steekproef past, maar niet meer bij de populatie waaruit de steekproef is getrokken

45
Q

Hoe kan worden gecontroleerd op kanskapitalisatie? P358 1)

Een nieuwe steekproef trekken – duur en tijdrovend
2) Steekproef die men al heeft, aselect splitsen in 2 even grote deelsteekproeven. De correlatie van
de tweede steekproef wordt vergeleken met de multipele correlatie die in de eerste steekproef is
verkregen. Bij vergelijkbare correlaties is er een geringe rol van kanskapitalisatie. Een groot verschil
duidt echter op de onbruikbaarheid buiten de oorspronkelijke steekproef, waarmee de validering dus
min of meer is mislukt

A
46
Q

Hoe kan worden onderzocht of er gebruik gemaakt kan worden van 1 voorspellingsmodel voor alle
groepen of dat er per relevante groep een apart model nodig is? P361

A

regressiemodellen met geneste gegevens, multiniveaumodellen