2 - Specialisatie & Markten Flashcards
(28 cards)
Wat is het economische probleem dat elke samenleving moet oplossen?
Wat te produceren, hoe te produceren, en wie de producten ontvangt.
Welke rol spelen prijzen in een markteconomie?
Prijzen lossen het economische probleem op door vraag en aanbod te sturen.
Wat zijn relative prices?
Relative prices zijn verhoudingsprijzen tussen goederen die helpen beslissen hoe middelen verdeeld worden.
Wat zijn opportunity costs?
De waarde van het beste alternatief dat niet gekozen wordt.
Wat zijn sunk costs?
Kosten die niet kunnen worden terugverdiend en niet moeten worden meegewogen in huidige beslissingen.
Wat is marginale analyse?
Een techniek om de optimale hoeveelheid te bepalen door marginale voordelen en kosten te vergelijken.
Wat zijn economische prikkels?
Factoren zoals belastingen, subsidies en nudges die gedrag beïnvloeden.
Wat zijn onbedoelde gevolgen van prikkels?
Resultaten die niet gepland waren, zoals bij het cobra-effect.
Wat meet GDP (Bruto Binnenlands Product)?
Het totale inkomen of de productie binnen een bepaalde periode.
Hoe wordt economische groei gemeten?
Met GDP per capita, wat GDP per persoon is.
Waarom is productiviteit belangrijk voor economische groei?
Hogere productiviteit leidt tot efficiëntere productie en meer economische groei.
Wat is mercantilisme?
Een economische theorie die export maximaliseert en import minimaliseert, gebaseerd op het idee dat handel een zero-sum game is.
Wat is het doel van economische activiteit?
Het ervaren van waarde en consumptie, niet alleen winst maken.
Waarom is specialisatie belangrijk in een markteconomie?
Specialisatie verhoogt productiviteit door focus op wat individuen of landen relatief goed kunnen doen.
Wat is absolute advantage?
Het vermogen om meer van een goed te produceren dan een ander met dezelfde middelen.
Wat is comparative advantage?
Het vermogen om een goed te produceren tegen lagere opportunity costs dan een ander.
Hoe leidt specialisatie tot handel?
Specialisatie creëert een overschot dat verkocht kan worden op markten, wat leidt tot meer productiviteit en welvaart.
Wie zijn de winnaars van vrije handel?
Sectoren met een comparatief voordeel en consumenten die profiteren van lagere prijzen.
Wie zijn de verliezers van vrije handel?
Sectoren zonder comparatief voordeel, die mogelijk verliezen lijden door concurrentie.
Wat bepalen markten?
Wat geproduceerd wordt, hoe het geproduceerd wordt, en wie de producten ontvangt, door de interactie tussen vraag en aanbod.
Wat zijn de aannames van perfecte concurrentie?
Veel kopers en verkopers, vrije toegang en uittreding, homogene goederen, rationele actoren, perfecte informatie, en geen externe effecten.
Wat is vraag?
De totale betalingsbereidheid van kopers bij een bepaalde prijs.
Wat veroorzaakt een verschuiving in de vraagcurve?
Factoren zoals inkomens, voorkeuren, prijzen van substituten of complementen, en verwachtingen.
Wat is aanbod?
De totale bereidheid van verkopers om te verkopen bij een bepaalde prijs.