6OPB étape 2 vocab Flashcards
(48 cards)
1
Q
een applaus
A
un applaudissement
2
Q
een gemeenschap
A
une communauté
3
Q
een danseres, danser
A
une danseuse, un danseur
4
Q
een hobby
A
un divertissement
5
Q
een effect
A
un effet
6
Q
een legplank
A
une étagère
7
Q
een achtergrond (achtergrondmuziek)
A
un fond (une musique de fond)
8
Q
een musiekgenre
A
un genre musicale
9
Q
een voorkeur
A
une préférence
10
Q
een refrein
A
un refrain
11
Q
een hit
A
un tube
12
Q
een waarde
A
une valeur
13
Q
een stem
A
une voix
14
Q
meeslepend
A
entrainant(e)
15
Q
indrukwekkend
A
impressionnant(e)
16
Q
rythmisch
A
rythmé(e)
17
Q
getalenteerd
A
talenteux, talentueuse
18
Q
applaudiseren
A
applaudir
19
Q
verzamelen
A
collectioner
20
Q
zich ontspannen
A
se détendre
21
Q
ontmoedigen
A
décourager
22
Q
in slaap vallen
A
s’endormir
23
Q
ontsnappen
A
s’évader
24
Q
zich uitdrukken
A
s’exprimer
25
beoordelen
juger
26
delen
partager
27
zonder kunnen, kunnen missen
se passer de
28
troosten
réconforter
29
verminderen
réduire
30
beleven
ressentir
31
nakijken (studeren)
réviser (des cours)
32
raken
toucher
33
leven
vivre
34
een droom opgeven
abandonner un rêve
35
nodig hebben
avoir besoin de
36
de neiging hebben om+inf.
avoir tendance à+inf.
37
kippenvel geven
donner la chair de poule
38
ik vond het leuk, ik was er gek op
j'ai kiffé
39
muziek opzetten
mettre de la musique
40
een belangrijke plaats innemen (in)
occuper une place importante ((dans)
41
iemand triestig/gelukkig maken
rendre quelqu'un triste/heureux/...
42
iets anders
autre chose
43
want
car
44
trouwens
d'ailleurs
45
gunstig, positief
bénéfique
46
melancholisch (droevig,zwaarmoedig)
mélancolique
47
subjectief, persoonlijk
subjectif, subjective
48
tegemoetkomen, voldoen aan een behoefte
répondre à un besoin