6OPB tour 3 étape 2 Flashcards
(39 cards)
1
Q
een aanval
A
une attaque
2
Q
de chantage
A
le chantage
3
Q
een klik
A
un clic
4
Q
een domein, vakgebied
A
un domaine
5
Q
een onderzoek
A
une enquête
6
Q
een legende
A
une légende
7
Q
een dreinging
A
une menace
8
Q
een voorzorgsmaatregel
A
une précaution
9
Q
een bewijs
A
une preuve
10
Q
moeilijk, complex
A
compliqué(e)
11
Q
waarschuwen
A
avertir
12
Q
creëren
A
créer
13
Q
identificeren
A
identifier
14
Q
manipuleren, naar zijn hand zetten
A
manipuler
15
Q
bijwerken
A
retoucher
16
Q
de authenticiteit
A
l’authenticité (f)
17
Q
de corruptie
A
la corruption
18
Q
een vervorming
A
une déformation
19
Q
de opluchting
A
l’escroquerie
20
Q
een vervalsing
A
une falsification
21
Q
de fraude
A
la fraude
22
Q
een incoherentie
A
une incohérence
23
Q
een gebrek, tekort
A
une lacune
24
Q
een manipulatie
A
une manipulation
25
de hacking
le piratage
26
een (beeld)uitsnede
un recardrage
27
de gezichtsherkenning
la reconnaissance faciale
28
het toezicht
la surveillance
29
troebel
brouillé(e)
30
coherent, samenhangend
cohérent(e)
31
frauduleus
frauduleux, frauduleuse
32
samenstellen, vormen
constituer
33
wantrouwen
se méfier (de)
34
veranderen, wijzigen
modifier
35
hacken
pirater
36
reconstrueren
reconstruire
37
teruggaan (naar)
remonter (à)
38
bewaken, toezichthouden (op)
surveiller
39
checken, verifiëren
vérifier