tour 2:étape 3 Flashcards
(35 cards)
1
Q
een liefdeslied
A
un chanson d’amour
2
Q
een keuze
A
un choix
3
Q
een gevecht
A
un combat
4
Q
een verlangen
A
un désir
5
Q
een twijfel
A
un doute
6
Q
een smaak
A
un gout
7
Q
een strijd
A
une lutte
8
Q
een gebrek (aan)
A
un manque (de)
9
Q
een voorkeur
A
une préférence
10
Q
een vooroordeel
A
une préjugé
11
Q
een blik
A
un regard
12
Q
een breuk
A
une repture
13
Q
Valentijn
A
le Saint-Valentin
14
Q
de zin, betekenis
A
le sens
15
Q
een avondje uit
A
une soirée
16
Q
een ding
A
un truc
17
Q
anders
A
différent(e)
18
Q
geëngageerd
A
engagé(e)
19
Q
verwonderd
A
étonné(e)
20
Q
seksueel
A
sexuel(le)
21
Q
aanvaarden
A
accepter
22
Q
appreciëren
A
apprécier
23
Q
zich gedragen
A
se comporter
24
Q
toevertrouwen aan
A
(se) confier à
25
beschouwen als
considérer comme
26
vrezen
craindre
27
liegen
mentir
28
geruststellen
rassuer
29
uitgaan
sortir
30
zich herinneren
se souvenir de
31
het kunnen vinden met
s'entendre avec
32
een koppel zijn
être un couple
33
elkaar een zoen geven
se faire la bise
34
een afspraak maken
fixer un rendez-vous
35
een probleem vormen voor
poser un problème à