9 Traits de caractère Flashcards
0
Q
bavard
A
praatziek
1
Q
déterminé
A
vastberaden
2
Q
adroit
A
handig
3
Q
vulnérable
A
kwetsbaar
4
Q
la cruauté (cruel)
A
de wreedheid
5
Q
la prochain
A
de naaste
6
Q
le désintéressement
A
de onbaatzuchtigheid
7
Q
le dédain
A
de minachting, de geringschatting
8
Q
l’affection
A
de genegenheid
9
Q
la persévérance
A
het doorzettingsvermogen
10
Q
la confusion (confondre)
A
de verwarring
11
Q
avare
A
gierig
12
Q
au détriment de
A
ten koste van
13
Q
courtois
A
hoffelijk
14
Q
capricieux/-euse (un caprice)
A
wispelturig, grillig
15
Q
le défaut
A
het gebrek, het tekort
16
Q
le sang-froid
A
de koelbloedigheid
17
Q
rassurer
A
geruststellen
18
Q
soutenir (le soutien)
A
(onder)steunen
19
Q
rendre compte de
A
verslag uitbrengen van
20
Q
la paresse (paresseux)
A
de luiheid
21
Q
la colère
A
de woede
22
Q
la sagesse
A
de wijsheid
23
Q
insolent
A
brutaal, onbeschoft
24
poliment (poli)
beleefd
25
justifier
rechtvaardigen; verantwoorden
26
avec bienveillance
welwillend
27
hostile (à)
onwillig (tegenover), vijandig (tegenover)
28
contestir
betwisten
29
nier
ontkennen
30
impitoyable
meedogenloos
31
distrait
verstrooid
32
muet
stom (niet pratend)
33
rusé
slim, listig
34
moqueur (se moquer de)
spotziek, spottend
35
essayer
proberen
36
être
zijn
37
exister
bestaan
38
expliquer
uitleggen
39
faire
maken, doen
40
falloir (il faut)
nodig zijn, moeten