actie Ch 1.2 Flashcards
(44 cards)
1
Q
onregelmatige
A
irregular
2
Q
werktijden
A
working hours
3
Q
altijd
A
always
4
Q
via via
A
by way of
5
Q
vertelde
A
told
6
Q
vertellen
A
to tell
7
Q
ziekenhuis
A
hospital
8
Q
onderzoekers
A
researchers
9
Q
zocht
A
searched
10
Q
zoeken
A
to search
11
Q
gesolliciteerd
A
applied
12
Q
solliciteren
A
to apply
13
Q
gekregen
A
got/ receive
14
Q
krijgen
A
to get
15
Q
hoeveel
A
how much
16
Q
verdien
A
earn
17
Q
vraag
A
ask/question
18
Q
liever
A
rather
19
Q
weinig
A
few/little
20
Q
verschilt
A
differs
21
Q
meestal
A
mostly
22
Q
Ik houd van…
A
I love…
23
Q
spelen (speel)
A
play
24
Q
gitaar
A
guitar
25
verder
further
26
gezellig
cozy/sociable/fun
27
besteden (besteedt)
spend
28
thuiskom
come home
29
vaak
often
30
moe
tired
31
willen (wil)
want
32
alleen
only
33
kijken
look/see/watch
34
vrijetijdsbesteding
leisure activity
35
veranderen (veranderd)
change (changed)
36
afgelopen
past/ over/ finished/ done
37
toen
when/then
38
gingen (gaan)
went/ used to go (to go)
39
vaker
more often
40
bezoek
visit
41
avond(s)
evening
42
groter
taller
43
weer
again / weather
44
hopen (hoop)
hope
