Ch 18 (new book) Flashcards
Vocab (68 cards)
1
Q
de politie
A
police station
2
Q
nadat
A
after
3
Q
de portemonnee
A
wallet/ purse
4
Q
stelen/ gestolen
A
to steal/ stolen
5
Q
aangifte doen
A
report
6
Q
de politieagent
A
police officer
7
Q
via
A
by way of
8
Q
zitten/ zat
A
to sit/ was sitting
9
Q
het terras
A
terrace
10
Q
zulk
A
such
11
Q
toen
A
when
12
Q
liggen/ lag
A
to lay/ was laying
13
Q
overal
A
everywhere
14
Q
zoeken/ gezocht
A
to search/ searched
15
Q
nergens
A
nowhere
16
Q
leggen/ gelegd
A
to place/ placed
17
Q
hebben/ had
A
to have/ had
18
Q
omdat
A
because
19
Q
de rits
A
zipper, zip
20
Q
zodat
A
so that
21
Q
het geld
A
money
22
Q
steeds
A
always
23
Q
vallen/ viel
A
to fall/ fell
24
Q
halen/ gehaald
A
to take/ took
25
de dader
culprit
26
terwijl
while
27
namelijk
it so happens
28
slim
clever
29
ziet eruit
looks like
30
eruitzien
looks like
31
oei
um, oh
32
in ieder geval
at any rate
33
het leer
leather
34
verder
otherwise
35
het rijbewijs
driver's licence
36
de identiteitskaart
ID card
37
de bankpas
bank card
38
de bankrekening
bank account
39
de rekening
bill, account, expense
40
blokkeren
block
41
onmiddellijk
immediately, at once
42
hoewel
although
43
handig
handy
44
onhandig
handy
45
hoezo
how come
46
ophalen
get
47
vervelend
annoying
48
opschrijven/ opgeschreven
to write down/ written down
49
zodra
as soon as
50
vinden/ gevonden
to find/ found
51
nemen contact op
contact, get in touch
52
contact opnemen
contact, get in touch
53
de kans
chance
54
als
if
55
eerlijk
honest
56
hoewel
although
57
omdat
because
58
zodat
so that
59
zodra
as soon, once
60
voordat
before
61
toen
then, when
62
als
as, if
63
nadat
after
64
terwijl
while
65
zeker
sure
66
kunnen/ konden
can/ could
67
niemand
nobody
68
pasjes (het pasje)
cards