Ch 14 (old book) Flashcards
(58 cards)
1
Q
de trein
A
train
2
Q
de collega
A
colleague
3
Q
het congres
A
conference
4
Q
de rij
A
queue
5
Q
de kaartjesautomaat
A
ticket machine
6
Q
het kaartje (de kaart)
A
ticket
7
Q
de automaat
A
vending machine
8
Q
het loket
A
counter
9
Q
het is druk
A
it’s busy
10
Q
belachelijk
A
ridiculous
11
Q
echte (echt)
A
real
12
Q
zuinig
A
thrifty
13
Q
werkt (werken)
A
works
14
Q
zo’n
A
such a
15
Q
reis (reizen)
A
travel
16
Q
het openbaar vervoer
A
public transport
17
Q
ingewikkeld
A
complicated
18
Q
papieren kaartje
A
paper ticket
19
Q
de ov-chipkaart
A
public transport card
20
Q
geldig
A
valid
21
Q
de metro
A
underground, subway
22
Q
het aanraakscherm
A
touch screen
23
Q
het bedrag
A
amount
24
Q
het muntgeld
A
cash
25
het geld
money
26
activeren
activate
27
het saldo
balance
28
opladen
charge
29
tjonge jonge
good grief
30
meestal
usually
31
de kortingskaart
discount card
32
inchecken
check in
33
uitchecken
check out
34
uitgebreid
at length
35
geoefend (oefenen)
practised
36
het internet
internet
37
trouwens
in fact / besides
38
bijvoorbeeld
for example
39
plannen
plan
40
handig
handy
41
wist (weten)
knew (know)
42
internationale
international
43
Duitsland
Germany
44
Belgie
Belgium
45
Luxemburg
Luxembourg
46
Frankrijk
France
47
begonnen (beginnen)
started (start)
48
geleerd (leren)
learned
49
de medewerker
employee
50
het spoor
platform, track
51
vertrekt (vertrekken)
is leaving
52
de man
man
53
de NS (Nederlandse Spoorwegen)
Dutch Rail
54
de vertraging
delay
55
goede reis
have a good trip
56
de krant
newspaper
57
het nieuws
news
58
lezen
read
