anatomie en fysiologie Flashcards

(21 cards)

1
Q

anatomie

A

de wetenschap vanhet bestuderen van in- en uitwendige structuren & fysieke relatie tss lichaamsdelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

fysiologie

A

studie van het functioneren van levende organismen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

orgaanstelsels

A

minstens 2 organen, vb bloedvatenstelsel (bloed, hart & bloedvaten)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

organen

A

opgebouwd uit 2 of meer types weefsels die samenwerken om specifieke functie uit te voeren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

moleculen

A

kleinste niveau van de organisatie: cellen bestaan vooral uit water
-organische verbindingen: (koolstofverbindinge) liggen aan de basis vh leven  nucleïnezuren, eiwitten, koolhydraten en vetten
- Anorganische verbindingen: Komen voor in opgeloste vorm (natrium, kalium) of in vaste vorm en het lichaam (calcium in botten)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

weefsels

A

Opgebouwd uit cellen van dezelfde soort, zodanig gerangschikt dat het weefsel zijn functie kan uitoefenen

Weefsels zijn essentieel voor de structuur en functie van organen in het lichaam.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

cellen

A

Zo’n 200 verschillende celtypes met specifieke bouw en functies

Elk celtype is gespecialiseerd in bepaalde taken, zoals spiercontractie of zenuwgeleiding.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

anterieur

A

Vendraal: de voorkant

Dit is een term die vaak gebruikt wordt in anatomie om de positie van structuren aan te duiden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

posterieur

A

Dorsaal: de achterzijde

Posterieur wordt gebruikt om de positie van organen of structuren aan te geven.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

craniaal

A

Richting van het hoofd

Craniaal wordt gebruikt in anatomische beschrijvingen om aan te geven dat iets dichter bij de schedel is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

superieur

A

Boven, hoger

Superieur wordt gebruikt om de positie van structuren in het lichaam aan te geven.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

caudaal

A

In de richting van staart/stuit

Dit term wordt gebruikt om aan te geven dat iets zich dichter bij de onderkant van het lichaam bevindt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

inférieur

A

Onder, lager

Inférieur wordt vaak gebruikt in anatomische beschrijvingen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

mediaal

A

Midden van het lichaam (lengteas)

Mediaal wordt gebruikt om structuren aan te duiden die dichter bij de middenlijn van het lichaam liggen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

lateraal

A

Zijkant van het lichaam

Lateraal wordt gebruikt om structuren aan te geven die verder van de middenlijn af liggen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

proximaal

A

Richting van aanhechtingspunt

Proximaal wordt gebruikt om aan te geven dat iets dichter bij het lichaam of het aanhechtingspunt van een ledemaat ligt.

17
Q

distaal

A

Weg van de romp/aanechtingspunt

Distaal wordt gebruikt in anatomische beschrijvingen om structuren aan te duiden die verder van het lichaam af liggen.

18
Q

Sagittaal

A

Scheidt linker en rechtergedeelte

19
Q

midsagittaal

A

loopt door de middellijn

20
Q

Frontaal

A

= coronaal bij hersenen : scheidt ventraal en dorsaal gedeelte

21
Q

transversaal/ horizontaal

A

scheidt bovenste en onderste gedeelte