erfelijke code Flashcards

(43 cards)

1
Q

Stamcel

A

cel die zichzelf kan delen en daarnaast in staat is om uit te groeien tot een of meer gespecialiseerde celtypes

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Totipotente stamcel

A

cellen die de mogelijkheid bezitten om alle soorten cellen van organisme aan te maken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Pluripotente stamcel

A

kunnen veel, maar niet alles cellen aanmaken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

multi potente cel

A

Cellen die slechts beperkt assortiment van cellen kunnen produceren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Nucleolus

A

= celkern lichaampje

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Nucleus

A

= celkern: bevat kern kleurstof/ chromatinechromatinedraadjes zijn eigenlijke dragers van erfelijk materiaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

cel membraan

A

= celwand: ultra dun vliesje dat alle delen van cel samenhoudt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Kernmembraan

A

vliesje dat alles van binnen de celkern Samen haalt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Cytoplasma

A

= celsap: geleiachtige vloeistof die voor grootste gedeelte uit water bestaat, maar ook eiwitten, suikers, vetten en mineralenorganellen drijven hier in rond

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Mitochondriën

A

energiecentrales van de cel: leveren energie voor de cel–> bevat klein stukje erfelijk materiaal, mitochondriaal DNA: wordt ongewijzigd doorgegeven van moeder op alle kinderen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

bevat klein stukje erfelijk materiaal, mitochondriaal DNA: wordt ongewijzigd doorgegeven van moeder op alle kinderen

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Organellen

A

kleine orgaantjes In de cel: mitochondriën, ribosomen, centriolen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Ribosomen

A

belangrijke rol omzetten erfelijke code naar lichaamseigenschappen: bestaan uit twee delen die kunnen loskomen om stroken erfelijk materiaal door te Laten en af te lezen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Centriolen

A

belangrijk bij celdeling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Chromosomen

A

gekleurde lichaampjes die in celkern zichtbaar worden, net voor celdeling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Chromatine

A

altijd zichtbaar, onontwarbaar kluwen dat de 46 chromosomen bevat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Chromatide

A

Korte, dikke bundeltjes die net voor celdeling ontstaan uit lange opeengepakte chromatine draadjes46-

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Autosomen

A

22 paar lichaamsbepalende chromosomen

19
Q

Zusterchromatide

A

exacte kopie van een chromatide die ontstaat net voor celdeling

20
Q

Karyogram

A

homologe chromosomen worden in paren bijeen gezet en vervolgens gerangschikt volgens:
1. Lengte: van groot naar klein
2. het paar geslachtschromosomen staat apart
3. plaats van het centromeer: metacentrisch, submetacentrisch, acrocentrisch
4. aanhangsel/ satelliet

21
Q

metacentrisch

A

centromeer bevindt zich in het midden

22
Q

Submetacentrisch

A

centromeer bevindt zich op 1/4 van de lengte:
-korte arm: p-arm
-lange arm: q-arm

23
Q

acrocentrisch

A

centromeer bevindt zich dicht bij het uiteinde

24
Q

FISH techniek

A

= Fluorescence In Situ Hybridization: doel gericht bepaalde chromosoom fragmenten opsporen, gebaseerd op principe van hybridisatie

25
Hybridisatie
proces waarbij enkel strengig DNA in een oplossing zeer specifiek een complementair dna stuk terugvindt
26
Array-CGH
= Comparative Genomic Hybridisation: techniek met hogere resolutie vergelijk dna van patiënt met gezonde persoon + alle chromosomen zo goed als volledig gescand -kunnen copy variations in kaart brengen, maar interpretatie is moeilijk -grote kans op toevals bevindingen -gebalanceerde translocaties, inversies of mozaicisme kunnen niet opgespoord worden
27
chromosoom Formule
= karyotype: geeft gegevens karyogram verkort weer 1. Totale aantal chromosomen 2. letters van geslachtschromosomen 3. eventuele afwijkingen in codevorm
28
DNA
=desoxyribonucleïnezuur: opgebouwd uit vele nucleotiden die chemisch met elkaar verbonden zijnpolynucleotide
29
Nucleotide
basiseenheid van dna, bestaat uit: -suiker: desoxyribose -basen -fosforzuur-->structuur
30
soorten basen
1. A: adenine 2.T: thymine 3.C: cytosine 4.G: guanine
31
complementaire basen
A-T C-G
32
Histonen
eiwitten waar rond dubbele DNA spiraal gewikkeld wordt om compacter te worden
33
homologe chromosomen
paren van autosomen die uiterlijk volledig aan elkaar gelijk zijn: ene helft van moeder andere van vader met soortgelijke informatie
34
Peptide
bestaat uit verschillende aminozuren: eiwitten zijn polypeptide ketens proces code voor aanmaak van eiwitten: 1.transcriptie 2. processing 3.translatie
35
Transcriptie
Korte op DNA wordt overgeschreven op Pre-m-RNA (TU)
36
Processing
Pre-m-RNA wordt omgezet in m-RNA (want kopieën die pre-mRNA maakt bevatten te veel info, moet gezuiverd worden)  m-RNA verlaat de kern en komt in cytoplasma
37
Translatie
Code op m-RNA wordt vertaald in eiwit, opgebouwd uit aminozuren -->aminozuurketting vouwt zich op tot actieve eiwit Ribosomen -->codon-->anticodon (T-RNA)-->aminozuur
38
Codon
=triplet: groepje van 3 basen voor vertaling nr t-RNA
39
Anticodon
Complementair stukje t-RNA dat past op codon in m-RNA
40
genoom
volledige genetische samenstelling van een organisme, levende cel of virus, bestaat uit DNA
41
celcyclus
totale levensduur van individuele cel: omvat 4 stadia -G1: werkings fase, cel in delingsrust -S stadium: van iedere DNA molecule wordt een identieke kopie gemaakt -G2: kopieën gecontroleerd op eventuele fouten -M stadium: celdeling
42
eiwitsynthese
vorming van polypeptiden, waar ter hoogte van de ribosomen specifieke aminozuren samengevoegd worden volgens de instructie van het mRNA. Vervolgens één of meer polypeptiden verder verwerkt om er een eiwit of proteïne mee te maken
43
gameet
onbevruchte voortplantingscel