Argumenteren/debatteren Flashcards

(54 cards)

1
Q

Argument

A

Reden of bewijs ter ondersteuning van een standpunt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Standpunt

A

Mening of visie over een bepaald onderwerp

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Tegenargument

A

Reden die ingaat tegen een eerder genoemd argument

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Drogreden

A

Foutief of misleidend argument

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Deugdelijk argument

A

Een goed onderbouwd en correct argument

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Overtuigen

A

Iemand proberen iets te laten geloven of doen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Feit

A

Een controleerbaar gegeven dat objectief waar is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Mening

A

Persoonlijke opvatting of oordeel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Debat

A

Discussie tussen voor- en tegenstanders over een stelling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Stelling

A

Een bewering die ter discussie wordt gesteld

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Moderator

A

Persoon die een debat of gesprek in goede banen leidt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Autoriteit (in argumentatie)

A

Iemand die deskundig is in een bepaald domein

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Statistieken

A

Cijfers die informatie geven over bepaalde verschijnselen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Oorzaak-gevolgargument

A

Redenering waarbij iets als oorzaak of gevolg wordt gepresenteerd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Vergelijkingsargument

A

Argument op basis van een gelijkaardige situatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Overgeneralisatie

A

Veralgemening op basis van te weinig gegevens

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Cirkelredenering

A

Een argument dat het standpunt herhaalt als bewijs

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Valse autoriteit

A

Iemand als expert gebruiken die dat eigenlijk niet is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Suggestieve vraag

A

Een vraag die al een bepaald antwoord insinueert

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Mentale stoornis

A

Psychische aandoening zoals angst of depressie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Onbehagen

A

Een vaag gevoel van ongemak of ontevredenheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Technologisering

A

Toenemend gebruik van technologie in de samenleving

23
Q

Digitalisering

A

Overgang van analoog naar digitaal werken/leefomgeving

24
Q

Globalisering

A

Wereldwijde verwevenheid van economie, cultuur en politiek

25
Individualisering
Proces waarbij het individu steeds centraler komt te staan
26
Armoede
Situatie waarin iemand onvoldoende middelen heeft om in zijn behoeften te voorzien
27
Vicieuze cirkel
Negatieve spiraal waarbij het ene probleem het andere in stand houdt
28
Demografie
Studie van de opbouw en evolutie van de bevolking
29
Verondersteld
Aangenomen zonder dat het bewezen is
30
Ontreddering
Verwarring, gevoel van richtingloosheid
31
Mening
Wat iemand vindt of denkt, niet controleerbaar
32
Standpunt
Een gefundeerde mening over een onderwerp
33
Argument
Reden om een standpunt te ondersteunen
34
Tegenargument
Argument dat ingaat tegen een standpunt
35
Weerlegging
Uitleg waarom een (tegen)argument niet klopt
36
Signaalwoorden
Woorden die verbanden aangeven tussen zinnen/alinea’s
37
Deugdelijk argument
Goed argument dat logisch en overtuigend is
38
Drogreden
Foutief argument gebaseerd op onjuiste redenering
39
Cirkelredenering
Redenering waarbij het standpunt zichzelf bewijst
40
Suggestieve vraag
Vraag die al een bepaald antwoord of mening in zich draagt
41
Foutief oorzakelijk verband
Fout waarbij oorzaak-gevolg onterecht wordt aangenomen
42
Autoriteitsargument
Verwijzen naar een expert of gezag om je standpunt te ondersteunen
43
Oorzaak-gevolgargument
Uitleggen dat iets gebeurt door een bepaalde oorzaak
44
AUB-methode
Methode om een argument te onderbouwen: Aanleiding, Uitleg, Bewijs
45
Globalisering
Proces waarbij de wereld steeds meer verbonden raakt
46
Individualisering
Mensen worden zelfstandiger en minder afhankelijk van groepen
47
Demografische veranderingen
Veranderingen in samenstelling van de bevolking
48
Kindersterfte
Het aantal kinderen dat sterft voor een bepaalde leeftijd
49
Jongvolwassenen
Mensen van ongeveer 18 tot 25 jaar oud
50
Eenzaamheid
Gevoel van alleen zijn, gebrek aan sociaal contact
51
Vergrijzing
Toename van het aantal oudere mensen in de bevolking
52
Armoede
Gebrek aan geld en middelen om goed te leven
53
Ruraal
Landelijk, buiten de stad
54
Neerslachtigheid
Somber, verdrietig gevoel dat lang aanhoudt