Persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden Flashcards
(18 cards)
Wat verwijst naar de spreker zelf?
ik / mij / me
‘Me’ is een informele vorm van ‘mij’.
Wat is de informele vorm van ‘jij’?
je
‘Jij’ verwijst naar de aangesprokene (2e persoon enkelvoud).
Wat is de beleefde vorm van ‘jij’?
u
Welke woorden verwijzen naar een ander persoon of ding in de 3e persoon enkelvoud?
hij / zij / ze / het
Wat verwijst naar een groep inclusief de spreker?
wij / we
Dit is de 1e persoon meervoud.
Wat verwijst naar een groep aangesproken personen?
jullie / je
Dit is de 2e persoon meervoud.
Welke woorden verwijzen naar een groep anderen in de 3e persoon meervoud?
zij / ze / hen / hun
Wanneer gebruik je ‘hen’?
Als lijdend voorwerp of na een voorzetsel
Wanneer gebruik je ‘hun’?
Als meewerkend voorwerp
Wat betekent het bezittelijk voornaamwoord ‘mijn’?
Van mij.
Wat betekent het bezittelijk voornaamwoord ‘jouw’?
Van jou.
Wat is de beleefde vorm van ‘van u’?
uw.
Wat betekent het bezittelijk voornaamwoord ‘zijn’?
Van hem.
Wat betekent het bezittelijk voornaamwoord ‘haar’?
Van haar.
Vul in: ‘ons’ wordt gebruikt bij _______ woorden, ‘onze’ bij _______ woorden.
het-;de-
Wat betekent het bezittelijk voornaamwoord ‘jullie’?
Van jullie.
Wat betekent het bezittelijk voornaamwoord ‘hun’?
Van hen.