Uitdrukkingen Flashcards
(10 cards)
1
Q
een appeltje te schillen hebben
A
Nog iets uit te vechten hebben met iemand
2
Q
je biezen pakken
A
Weggaan, vluchten
3
Q
advocaat van de duivel spelen
A
Opzettelijk tegenargumenten geven om discussie uit te lokken
4
Q
het bloed kruipt waar het niet gaan kan
A
Je aard of afkomst laat zich niet onderdrukken
5
Q
boontje komt om zijn loontje
A
Iemand krijgt zijn verdiende straf
6
Q
na regen komt zonneschijn
A
Na moeilijke tijden komt beterschap
7
Q
met de gebakken peren zitten
A
Met de nare gevolgen van iets opgescheept zitten
8
Q
oost west, thuis best
A
Het is nergens beter dan thuis
9
Q
een zaak in de doofpot stoppen
A
Iets geheimhouden of verzwijgen
10
Q
zijn schaapjes op het droge hebben
A
Financieel veilig of onafhankelijk zijn