Artikel: H3: De Bruyn et al. 2003 Flashcards

(50 cards)

1
Q

Wat is de volgorde van diagnostisch redeneren?

A

Hulpvraag (C) → diagnostische hulpvraag (D) → type vraagstelling → type onderzoek (D)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Met welk type onderzoek start de diagnosticus altijd?

A

Verhelderend onderzoek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is een 0-scenario?

A

Een situatie waarin na het verhelderend onderzoek geen verder onderzoek nodig is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is een 1-scenario?

A

Een situatie waarin er na het verhelderend onderzoek één type vervolgonderzoek nodig is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is een 2-scenario?

A

Een situatie waarin twee typen vervolgonderzoek nodig zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is een 3-scenario?

A

Een situatie waarin drie typen vervolgonderzoek worden uitgevoerd (volledig scenario)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is de noodzakelijke volgorde van onderzoekstypen?

A

Verhelderend → onderkennend → verklarend → indicerend

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Met welk onderdeel correspondeert verhelderend onderzoek?

A

Klachtenanalyse

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Met welk onderdeel correspondeert onderkennend onderzoek?

A

Probleemanalyse

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Met welk onderdeel correspondeert verklarend onderzoek?

A

Verklaringsanalyse

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Met welk onderdeel correspondeert indicerend onderzoek?

A

Indicatieanalyse

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Welke twee betekenissen heeft de term ‘diagnose’?

A

1) Onderkenning van een stoornis 2) Verklaring van een probleem of stoornis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is een voorbeeld van diagnose als onderkenning?

A

Er is sprake van ADHD

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is een voorbeeld van diagnose als verklaring?

A

De gedragsstoornis is het gevolg van een onveilige hechting

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat zijn hypothesen in de diagnostiek?

A

Voorlopige uitspraken die nog aan feitenmateriaal getoetst moeten worden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Welke vier typen hypothesen onderscheiden we?

A

Verhelderende, onderkennende, verklarende, en indicerende hypothesen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat is de diagnostische cyclus?

A

Een cyclisch en prescriptief proces met stappen en substappen die de diagnosticus doorloopt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Waarvan hangt de beslissing om door te gaan herhalen of terug te gaan in de diagnostische cyclus af?

A

De mate van zekerheid van de informatie die een stap oplevert

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat is het start- en eindpunt van het diagnostisch onderzoek?

A

Start bij aanmelding, eindigt bij advies

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Welke vier hoofdanalyses zitten tussen aanmelding en advies?

A

Klachtenanalyse (KA), Probleemanalyse (PA), Verklaringsanalyse (VA), Indicatieanalyse (IA)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat houdt de klachtenanalyse (KA) in?

A

Verzamelen, ordenen van klachten en verhelderende diagnose stellen

22
Q

Wat zijn de stappen in de probleemanalyse (PA)?

A

Verband leggen tussen klachten en problemen, problemen taxeren, probleem benoemen, onderkennende diagnose stellen

23
Q

Wat doet men in de verklaringsanalyse (VA)?

A

Hypothesen stellen en testen, condities vaststellen als verklaring, onderkennende diagnose

24
Q

Wat is het doel van de indicatieanalyse (IA)?

A

Formuleren interventiedoel, onderzoeken interventie en slaagkans, aanbevelingen voor interventies, indicerende diagnose

25
Wat volgt er op de diagnostische cyclus (DC)?
De therapiecyclus (TC)
26
Welke fasen kent de therapiecyclus (TC)?
Planning (PL), Uitvoering (UV), Beoordeling van effecten (BE)
27
Wat vormt samen de klinische cyclus (KC)?
Diagnostische cyclus (DC) + Therapiecyclus (TC)
28
Wat gebeurt er na de klinische cyclus (KC)?
Evaluatie (EV) van de volledige cyclus
29
Waarom is het belangrijk om diagnostische en klinische cyclus apart te houden?
Omdat er problemen zijn zonder interventie (deelcyclus) en omdat de cycli elkaar kunnen controleren
30
Wat wordt bedoeld met controle tussen deelcycli?
Beoordeling of diagnose en interventie correct zijn gesteld en uitgevoerd, beïnvloeden elkaar wederzijds
31
Welke onderdelen horen bij de behandelingscyclus volgens voorstellen na de DC?
Verkennende behandelingsanalyse (VBA), Voorspellen van reacties (VR), Toetsende behandeling (TB), Evaluatie ten opzichte van globaal doel (EGD)
32
Wat zijn volgens de Bruyn de twee soorten normen?
Normen voor correct empirisch analytisch zoekproces en normen voor afwijkend/behandelingswaardig gedrag
33
Wat is de diagnostische cyclus (DC)?
Een prescriptief kader dat in de praktijk door diagnosticus flexibel kan worden ingevuld
34
Is de DC toepasbaar voor volwassenen kinderen en gezinnen?
Toepasbaar voor volwassenen en kinderen, maar ingewikkelder en minder aan te raden voor gezinnen
35
Moet elk diagnostisch onderzoek de volledige DC structuur volgen?
Nee, niet elke analyse hoeft doorlopen te worden als dat niet noodzakelijk is
36
Waarom kan het zijn dat de volledige DC niet wordt doorlopen?
Door tijds- en middelengebrek of omdat niet elke analyse nodig is
37
Wat is een argument voor het altijd uitvoeren van de verklaringsanalyse (VA)?
Bij hardnekkige problemen en weinig hulp succesvolle pogingen is verklarende info belangrijk voor gerichte indicatieanalyse
38
Hoe wordt flexibiliteit in de DC uitvoering gewaardeerd?
Diagnosticus kan vrijer analyses uitvoeren; rigide procedures zijn niet verplicht
39
Wat is het doel van vuistregels in diagnostische besluitvorming?
Het terugdringen van vertekeningen door cognitieve heuristieken
40
Wat zijn cognitieve heuristieken?
Vuistregels om complexe info te verwerken, maar kunnen tot vertekeningen leiden
41
Wat is 'Causale attributie'?
Gedrag wordt door actor toegeschreven aan externe factoren, door observator aan interne disposities
42
Wat betekent 'Gedragsconfirmatie'?
Eigen gedrag lokt info uit die eigen denkbeelden bevestigt
43
Wat houdt de heuristiek 'Beschikbaarheid' in?
Oordeel over frequentie wordt bepaald door hoe makkelijk men voorbeelden kan bedenken
44
Wat is 'Representativiteit'?
Oordeel over prevalentie gebaseerd op overeenkomsten met typische kenmerken
45
Wat betekent 'Verankering'?
Oordeel blijft hangen bij initiële waarden van de beoordelaar
46
Wat is de 'Confirmatorische teststrategie'?
Zoeken naar informatie die overeenkomt met eigen mening
47
Welke heuristieken komen voor in de klachtenanalyse (KA)?
Actor-observer attributie, gedragsconfirmatie, verankering
48
Welke heuristieken zijn relevant in de probleemanalyse (PA)?
Gedragsconfirmatie, beschikbaarheid, representativiteit, verankering, confirmatorische teststrategie
49
Welke heuristieken spelen een rol in de verklaringsanalyse (VA)?
Actor-observer attributie, gedragsconfirmatie, beschikbaarheid, representativiteit, verankering, confirmatorische teststrategie
50
Welke heuristieken spelen een rol in de indicatieanalyse (IA)?
Actor-observer attributie, beschikbaarheid, representativiteit, verankering, confirmatorische teststrategie