H 6 Flashcards

(85 cards)

1
Q
A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Waar ligt in de humanistische psychologie de nadruk op?

A

Op de persoonlijke, bewuste beleving van de mens.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Hoe verschilt de humanistische benadering van de psychoanalytische en behavioristische?

A

Ze kijkt niet naar oorzaak-gevolg, maar naar hoe iemand iets beleeft.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is het doel van de humanistische benadering?

A

Het begrijpen (verstehen) van menselijk gedrag en de betekenis erachter.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat betekent het dat de humanistische benadering holistisch is?

A

De mens wordt als geheel bestudeerd, niet opgedeeld in afzonderlijke functies.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is toekomstgerichtheid in de humanistische psychologie?

A

Focussen op wat iemand probeert te bereiken met zijn gedrag.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is het idee van de ‘fully functioning person’ volgens Rogers?

A

Een open, sensitief, spontaan persoon die leeft in het hier-en-nu.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Hoe ziet de humanistische psychologie de mens van nature?

A

Als van nature goed.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is een fenomenologische benadering?

A

Gedrag begrijpen vanuit iemands subjectieve ervaring of innerlijk referentiekader.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat bedoelde Rogers met innerlijk referentiekader?

A

Totaal aan gevoelens, herinneringen en percepties waarvan iemand zich bewust is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Waarom werkt stimulus-responsverklaring niet in de humanistische visie?

A

Omdat menselijk gedrag intentioneel is, dus gebaseerd op doel en betekenis.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is intentioneel handelen?

A

Gedrag wordt gestuurd door intenties, waarden en zingeving.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Hoe ziet het existentialisme de zin van het leven?

A

Het leven is niet zinvol op zich, maar wordt zinvol door wat de mens eraan geeft.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is zelfverwezenlijking (zelfactualisatie) volgens Rogers?

A

Het ontwikkelen van alle mogelijkheden om het individu te versterken en in stand te houden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat bedoelt men met zelfregulering in de humanistische psychologie?

A

De mens kiest zijn eigen weg en reguleert zichzelf, zonder externe controle.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Noem het 1e gemeenschappelijke kenmerk van de humanistische benadering.

A

De mens is van nature goed.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Noem het 2e kenmerk van de humanistische benadering.

A

Focus op het unieke en innerlijke van de persoon, inclusief gevoelens en gedachten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Hoe kijkt men in de humanistische psychologie naar diagnostische labels?

A

Men vermijdt classificaties en kijkt liever naar de individuele belevingswereld.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Noem het 3e kenmerk van de humanistische psychologie.

A

De mens wordt als geheel bestudeerd, met toekomstgerichte focus.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat is het verschil tussen ‘essentie’ en ‘existentie’?

A

Essentie = vaste eigenschappen; existentie = ontwikkelingsgericht proces.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat is het 4e kenmerk van de humanistische psychologie?

A

De mens is een ontwikkelend wezen (groei en verandering staan centraal).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wat is het 5e kenmerk van de humanistische psychologie?

A

Nadruk op bewuste beleving en zelfreflectie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Wat is het 6e kenmerk van de humanistische psychologie?

A

De mens is een zichzelf regulerend organisme dat autonoom zin aan zijn leven geeft.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Wat betekent autonomie in de humanistische benadering?

A

De mens is in staat zelf richting te geven aan zijn leven.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Wat is de rol van zelfreflectie in de humanistische psychologie?
Een cruciale informatiebron om over het eigen functioneren te denken en oordelen.
26
Wie staat centraal in de cliëntgerichte benadering van Carl Rogers?
De cliënt, als uniek persoon met eigen belevingswereld.
27
Waarom spreekt Rogers van cliënten en niet van patiënten?
Om de gelijkwaardigheid en autonomie van de persoon te benadrukken.
28
Wat is het 1e uitgangspunt in Rogers' ontwikkelingstheorie?
De mens heeft van nature een neiging tot zelfverwezenlijking (self-actualising tendency).
29
Wat betekent ‘self-actualising tendency’?
De aangeboren drang van een mens om zichzelf te ontwikkelen en te ontplooien.
30
Wat is het 2e uitgangspunt van Rogers?
De werkelijkheid moet begrepen worden zoals de persoon deze subjectief ervaart (percipiëren).
31
Wat bedoelt Rogers met 'percipiëren'?
Het subjectief waarnemen van de werkelijkheid door de persoon zelf.
32
Wat is het 3e uitgangspunt van Rogers?
Gedrag is doelgericht en gebaseerd op de subjectieve werkelijkheid en de behoefte aan zelfverwezenlijking.
33
Hoe waardeert iemand ervaringen volgens Rogers?
Ervaringen worden positief gewaardeerd als ze helpen bij zelfverwezenlijking, en negatief als ze dat niet doen.
34
Wat is het 4e uitgangspunt van Rogers?
Het individu ontwikkelt een samenhangend zelfbeeld: bewustzijn van het eigen ‘ik’.
35
Wat is het doel van cliëntgerichte therapie volgens Rogers?
De cliënt helpen zijn eigen gevoelens en ervaringen te begrijpen en accepteren.
36
Wat is het 1e uitgangspunt van cliëntgerichte therapie?
De mens kan in principe zelf zijn problemen oplossen.
37
Wat is het 2e uitgangspunt van cliëntgerichte therapie?
Gelijkwaardigheid tussen therapeut en cliënt (therapeut als metgezel).
38
Wat is het 3e uitgangspunt van cliëntgerichte therapie?
Nadruk op de gevoelsmatige en emotionele beleving van de cliënt (experiëntiële psychopathologie).
39
Wat is het 4e uitgangspunt van cliëntgerichte therapie?
Focus op het hier-en-nu en de toekomstige situatie.
40
Wat is positieve waardering (unconditional positive regard)?
Acceptatie en waardering van het individu zonder voorwaarden.
41
Wat is het effect van onvoorwaardelijke positieve waardering?
Het bevordert positieve zelfwaardering en zelfverwezenlijking.
42
Hoe ontstaat positieve zelfwaardering?
Door onvoorwaardelijke positieve waardering van belangrijke anderen.
43
Wat is incongruentie volgens Rogers?
Een conflict tussen het zelfbeeld en onderdrukte, niet-bewuste ervaringen.
44
Wat doet iemand vaak met bedreigende ervaringen?
Ze worden verdraaid of ontkend om het zelfbeeld te beschermen.
45
Wat is congruentie volgens Rogers?
Overeenstemming tussen het zelfbeeld en de werkelijke ervaringen.
46
Wat is het effect van incongruentie op de psychische gezondheid?
Het belemmert zelfverwezenlijking en kan psychische klachten veroorzaken.
47
Wat is het verschil tussen zelfbeeld en ideaalbeeld?
Zelfbeeld = hoe iemand zichzelf ziet; ideaalbeeld = hoe iemand zou willen zijn.
48
Wat is een fully-functioning person volgens Rogers?
Iemand wiens zelfbeeld en ideaalbeeld samenvallen, met zelfaanvaarding als gevolg.
49
Wat is het resultaat van zelfaanvaarding?
Vrijheid en congruentie in persoonlijke groei.
50
Wat is de positieve motivatietheorie van Maslow?
Een theorie die focust op het realiseren van menselijke mogelijkheden en behoeften.
51
Wat was Maslow's kritiek op eerdere psychologie?
Te veel nadruk op beperkingen, te weinig op potentieel.
52
Wat is het doel van zelfactualisatie bij Maslow?
Het realiseren van iemands hoogste potentieel.
53
Wat zijn de vijf niveaus van Maslow’s behoeftepiramide (laag naar hoog)?
1. Fysiologische behoeften, 2. Veiligheid, 3. Liefde/erkenning, 4. Zelfwaardering, 5. Zelfactualisatie.
54
Wat zijn fysiologische behoeften volgens Maslow?
Eten, drinken, onderdak, warmte.
55
Wat zijn veiligheidsbehoeften volgens Maslow?
Veiligheid, stabiliteit, bescherming.
56
Wat is de behoefte aan liefde en erbij horen?
De wens om liefde, affectie en verbondenheid te ervaren.
57
Wat is zelfwaardering volgens Maslow?
Behoefte aan respect, erkenning en zelfrespect.
58
Wat is zelfactualisatie volgens Maslow?
De behoefte aan persoonlijke groei en het bereiken van het volledig potentieel.
59
Wat is een kritiekpunt op Maslow's theorie?
Te elitair, gebaseerd op bewonderde personen als maatstaf.
60
Wat is een tweede kritiekpunt op Maslow’s theorie?
De volgorde van behoeften wordt niet altijd empirisch bevestigd.
61
Wat was het doel van Wexler in de humanistische benadering?
Therapeutische verandering verklaren vanuit cognitieve informatieverwerking: therapeut als plaatsvervangende informatieverwerker.
62
Wat is volgens Rice de rol van de therapeut?
Evocerende taak: belevingsinhouden oproepen en bewerken.
63
Wie is Eugene Gendlin en wat ontwikkelde hij?
Opvolger van Rogers, ontwikkelde de experiëntiële therapie met focus op innerlijke, lichamelijk ervaren gevoelens.
64
Wat is kenmerkend aan de experiëntiële therapie van Gendlin?
Gevoelens worden lichamelijk ervaren en vervolgens in taal omgezet.
65
Hoe ontwikkelde cliëntgerichte therapie zich in Nederland?
Tot een procesgerichte benadering: gericht op rigide aspecten van functioneren.
66
Wat onderzoekt de procesgerichte benadering?
De verklaringen (persoonlijke mythes) die de cliënt zelf aandraagt over zijn functioneren.
67
Wat zijn ‘persoonlijke mythes’ in deze context?
Uitleg die de cliënt geeft voor zijn situatie, die belemmerend werkt voor verandering of keuze (alibi tot existeren).
68
Wat zijn keuzeverhinderingsmechanismen?
Onbewuste patronen die het nemen van beslissingen of verantwoordelijkheid blokkeren.
69
Wat is het doel van de procesgerichte benadering?
Verklaringen integreren met zelfbeeld en existentiële situatie.
70
Wat zijn de drie voorwaarden voor cliëntgerichte therapie volgens Rogers?
1. Congruentie (echtheid), 2. Onvoorwaardelijke positieve waardering, 3. Empathie.
71
Wat is congruentie in de context van therapie?
De therapeut is open, echt en zichzelf in de relatie met de cliënt.
72
Wat is onvoorwaardelijke positieve waardering?
Acceptatie van de cliënt zonder voorwaarden of oordeel.
73
Wat is empathie volgens Rogers?
Zich maximaal kunnen inleven in de denk- en gevoelswereld van de cliënt.
74
Wat is een belangrijk doel van cliëntgerichte therapie?
Zelfacceptatie van de cliënt.
75
Wat betekent dat cliëntgerichte therapie non-directief is?
De therapeut geeft geen adviezen of oordelen; de cliënt stuurt het proces zelf aan.
76
Wat is emotiegerichte therapie (EFT)?
Een proces-experiëntiële therapie die zich richt op emoties als kern van zelfstructuur.
77
Wat is een kernveronderstelling van EFT?
Emoties zijn bepalend voor de constructie en organisatie van het zelf.
78
Hoe worden emoties gezien binnen EFT?
Als vormen van informatieverwerking en actietendensen t.o.v. de omgeving.
79
Wat is een voorbeeld van maladaptieve emotieschema’s?
Intimiteit wordt geassocieerd met angst door negatieve jeugdervaringen.
80
Wat is het doel van EFT bij maladaptieve emoties?
De cliënt bewust maken van deze emoties en helpen bij herstructurering of regulatie.
81
Wat is evocatieve ontvouwing in EFT?
Teruggaan naar een recent betekenisvol moment waarbij de therapeut inhaakt op emotionele kernmomenten.
82
Wat is ‘focussen’ in EFT?
Inzoomen op vage gevoelens door aandacht te geven aan lichamelijk gevoelde emoties.
83
Wat zijn tweestoelendialogen in EFT?
De cliënt bekijkt een situatie vanuit twee perspectieven, bijvoorbeeld zichzelf en de ander.
84
Wat is emotieregulatie in EFT?
Het vermogen om emoties te verdragen, onder woorden te brengen en adequaat in te zetten.
85
Welke vier doelen heeft EFT voor emotieregulatie?
1. Emoties verdragen, 2. Bewustwording, 3. Benoemen, 4. Gebruik voor zelfregulatie en doelen.