H 12 Flashcards

(102 cards)

1
Q

Wat is een psychose?

A

Een toestand met verstoord realiteitsbesef, met wanen, hallucinaties of desorganisatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wanneer is iets echt psychotisch?

A

Als er disfunctionele betekenissen gedrag én lijdensdruk of hulpvraag is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Positieve symptomen psychose

A

Wanen, hallucinaties, desorganisatie van denken of gedrag.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Negatieve symptomen psychose

A

Avolitie, vlak affect, anhedonie, weinig spraak, sociale terugtrekking.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Affectieve symptomen bij psychose

A

Manie, depressie, angst.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Cognitieve symptomen psychose

A

Problemen met aandacht, geheugen, denken, planning.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat betekent ‘positief’ bij psychose?

A

Het verschijnen van abnormale symptomen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat betekent ‘negatief’ bij psychose?

A

Het verdwijnen of ontbreken van normaal gedrag.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Psychose als transdiagnostisch verschijnsel

A

Komt voor bij meerdere psychische stoornissen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat zijn wanen?

A

Vaststaande overtuigingen die niet veranderen ondanks tegenbewijs.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Factoren bij beoordelen waan

A

Overtuiging, preoccupatie, lijdensdruk, impact, isolatie, onlogica, niet openstaan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Gevolgen van wanen

A

Emotioneel lijden, gedragsimpact, sociaal verlies, vermijding/veiligheidsgedrag.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Niet-bizarre wanen

A

Gaan over dingen die mogelijk zijn (bijv. achtervolgd worden).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Bizarre wanen

A

Gaan over onmogelijkheden (bijv. 1000 jaar oud zijn).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Waanachtige overtuiging (ideatie)

A

Voorstadium van waan; nog enige twijfel over inhoud.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Overwaardige ideeën

A

Hardnekkige, vrijwillige overtuigingen met sterke emotionele waarde.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Obsessies

A

Intrusieve, onvrijwillige gedachten die angst en dwang oproepen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Hallucinaties

A

Zintuiglijke waarnemingen zonder externe prikkel; vaak auditief.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Pseudo-hallucinaties

A

Hallucinaties waarbij men weet dat het niet echt is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Mentale voorstelling vs. hallucinatie

A

Mentale voorstelling is geen echte waarneming.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Desorganisatie

A

Verlies van logica/samenhang in denken, spreken, gedrag.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Katatonie

A

Motorisch syndroom: hyper/hypoactiviteit of bizarre bewegingen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Negatieve symptomen vooraf aan psychose?

A

Ja, kunnen prodromaal aanwezig zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Psychose en demoralisatie

A

Stigmatisering en beperkingen leiden tot hopeloosheid, moedeloosheid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Schizofreniespectrumstoornissen
Verzamelterm voor schizofrenie, schizoaffectieve stoornis, etc.
26
Psychose bij andere stoornissen?
Ja, komt ook voor bij bipolair of depressie.
27
Probleem met classificatie psychose
Symptomen overlappen, veranderen over tijd.
28
Betekenis 'schizofrenie' foutief?
Ja, verwijst niet naar ‘gespleten persoonlijkheid’.
29
Wat is psychosegevoeligheid?
Neiging tot psychotische symptomen, zonder diagnose.
30
Subklinische psychose
Psychose-achtige ervaringen zonder hulpvraag of lijdensdruk.
31
Wanneer wordt subklinisch klinisch?
Als het frequenter, intenser wordt en zorgbehoefte ontstaat.
32
Voorbeelden intrusieve beelden
Plots beeld van voor trein springen; komt bij velen voor.
33
Wat zijn perceptuele aberraties?
Afwijkende waarnemingen (bijv. naam horen zonder oorzaak).
34
Wanneer spreken we pas van psychose?
Als waarnemingen gepaard gaan met disfunctionele interpretatie/gedrag.
35
Comorbiditeit bij schizofrenie?
Vaak andere psychische stoornissen → gecombineerde behandeling nodig.
36
Prevalentie schizofrenie
Ongeveer 1% van de bevolking heeft schizofrenie.
37
Stadieringsmodel psychose
Bestaat uit stadia 0 t/m 4 die psychoseontwikkeling beschrijven.
38
Stadium 0
Beschrijft genetische predispositie voor psychose; omgeving is ook cruciaal.
39
Stadium 1a
Psychoseachtige ervaringen, zonder hulpvraag/lijdensdruk.
40
Stadium 1b
Ultra Hoog Risico (UHR) op psychose; ook ARMS genoemd, kans 25% binnen 3 jaar.
41
ARMS-model
Wordt alleen gebruikt bij 15-35 jaar; statistisch voorspellend.
42
Stadium 2
Beginnende psychose; symptomen worden ernstiger.
43
Stadium 3 en 4
Verdere progressie van psychose met toename in ernst en frequentie.
44
Neuropsychisch model psychose
Model met 4 pijlers: bottom-up, top-down, cognitieve tendensen, consolidatie.
45
Bottom-up proces
Dopamine-sensitisatie verhoogt saillantie en kans op psychose.
46
Top-down proces
Cognitieve beoordeling (appraisal) beïnvloedt interpretatie van ervaringen.
47
Cognitieve tendensen
Misleidende denkstijlen verhogen kans op waanvorming.
48
Covariatietendens
Toeval niet accepteren, causale verklaring voor alles zoeken.
49
Confirmatietendens
Zoeken naar bevestiging voor bestaande overtuiging.
50
Dataverzamelingstendens
Jumping to conclusions: snel conclusies trekken zonder voldoende info.
51
Bronmonitoringstendens
Verwarring over oorsprong van gedachten of waarnemingen.
52
Mimische affectherkenning
Problemen met gezichtsuitdrukkingen interpreteren → paranoia.
53
Theory of mind-tekort
Beperkt vermogen om intenties en gedachten van anderen te begrijpen.
54
Consolideren psychose
Wanen blijven bestaan door selectieve aandacht, geheugenvertekeningen.
55
Metacognitieve tendens
Negatief zelfbeeld over concentratie, functioneren en genieten.
56
Zelfstigmatisering
Leidt tot sociale terugtrekking en versterkt psychose.
57
Risicofactoren psychose
Migratie, trauma, cannabis, perinatale factoren, ADHD.
58
Geen biomarkers
Diagnostiek is gebaseerd op gedrag en zelfrapportage.
59
Netwerkmodel psychose
Stoornis is gevolg van interactie tussen symptomen, niet andersom.
60
Cultuur en psychose
Etniciteit, discriminatie en sociaaleconomische status beïnvloeden risico.
61
Gender en psychose
Incidentie hoger bij mannen; vrouwen vaker positieve symptomen.
62
Oestrogeen en psychose
Beschermend effect; bij menopauze verhoogd risico op psychose.
63
Comorbiditeit bij psychose
Comorbide met middelengebruik, PTSS, LVB, somatische aandoeningen.
64
Diagnostiek psychose
Gebaseerd op zelfrapportage, observatie, en CAARMS-interview.
65
Screening GGZ
Ervaringenlijst > 6 → CAARMS voor subklinische symptomen.
66
Schizoaffectieve stoornis
Psychose gecombineerd met affectieve episoden.
67
Waanstoornis
Beperkt tot één waan; functioneren vaak relatief behouden.
68
Behandeling psychose
Psycho-educatie, medicatie, CGT, gezinsinterventies, verpleegzorg.
69
Psycho-educatie
Doel: informatie voor patiënt en familie, liefst individueel afgestemd.
70
Farmacotherapie
Belangrijkste behandeling; gericht op verminderen van positieve symptomen.
71
Verpleegkundige zorg
Signaleringsplan en crisisplan voor bijwerkingen en terugval.
72
CGT bij psychose
Gebaseerd op neuropsychisch model; interpretaties van aberraties aanpakken.
73
Focus CGT
Op interpretatie van ervaringen, niet op de perceptuele aberraties zelf.
74
Veiligheidsgedrag
Gedrag gericht op vermijden of controleren van gevreesde uitkomsten.
75
Gezinsinterventies
Psycho-educatie, communicatie en probleemoplossing; verlagen terugval.
76
Effect gezinsinterventie
Bewezen effectief, maar weinig toegepast in praktijk.
77
Wat is een psychose?
Toestand waarin men realiteit en fantasie niet meer kan onderscheiden; wanen en hallucinaties centraal.
78
Belangrijkste symptoom schizofrenie
Psychose; vrijwel iedereen met schizofrenie heeft psychose doorgemaakt.
79
Psychose ≠ schizofrenie
Een psychose ≠ automatisch schizofrenie; kan ook bij andere stoornissen.
80
DSM-5 criteria schizofrenie
Minimaal 2 symptomen (wanen, hallucinaties, gedesorganiseerd spreken/gedrag, negatieve symptomen); ≥6 maanden aanwezig.
81
Functioneren bij schizofrenie
Functioneren is lager dan vóór de stoornis.
82
Voorbeelden andere psychotische stoornissen
Schizoaffectieve stoornis (psychose + stemming), postpartum psychose (na bevalling).
83
DSM-5 vs DSM-IV-TR
DSM-5 schrapt subtypes en brengt ernst symptomen in kaart.
84
Prevalentie schizofrenie
1%, mannen 1,6x meer kans, beginleeftijd: mannen rond 20, vrouwen rond 25.
85
Schizofrenie: prognose
Chronisch; niet te genezen maar wel te behandelen.
86
Auditieve hallucinaties
Bij psychose veelal stemmen horen zonder externe bron.
87
Hersenactiviteit stemmen horen
Veranderingen in (para)hippocampus, taalgebieden, gehoorschors; vooral rechterhersenhelft.
88
Herkomst stemmen
Lijken getriggerd vanuit geheugen.
89
Inhoud stemmen
Inhoud bepaalt lijdensdruk en kans op stoornis; altijd navragen of laten uitschrijven.
90
Invloeden op ontstaan psychose
Genetische aanleg, cannabis, migratie, SES, geboorteplaats, communicatie.
91
Cannabis en psychose
Jongere eerste psychose, meer terugval, ernstiger symptomen; dosis-respons relatie.
92
Cannabis: kip-ei vraag
Kan schizofrenie cannabisgebruik veroorzaken of andersom?
93
Genen en cannabis
Genafwijkingen verhogen risico op én schizofrenie én cannabisgebruik.
94
Cannabis en beleid
50% minder psychosegevallen in Amsterdam als cannabisgebruik stopt.
95
Migratie en psychose
Incidentie hoger door omgevingsfactoren in West-Europa; sociale stress, discriminatie.
96
SES en psychose
Lage SES verhoogt risico; oorzakelijk verband én sociale daling (downward mobility).
97
Koele moeder-theorie
Weerlegd; gedrag van moeder is geen oorzaak van schizofrenie.
98
Communicatiestijl familie
Hoge expressed emotion (kritiek, vijandigheid, overbetrokkenheid) verhoogt terugval (RR = 3.7).
99
Is schizofrenie te genezen?
Schizofrenie is een life-time disorder; niet te genezen, wel behandelbaar.
100
Biologische behandeling psychose
Farmacotherapie, rTMS, ECT, voeding (microbioom).
101
Psychosociale therapieën
Sociale vaardigheidstraining, CGT (incl. virtual reality), COMET, familietherapie.
102
Coaching bij schizofrenie
Helpt bij participatie zoals aangepast werk vinden.