H 10 Flashcards

(58 cards)

1
Q

Wat is de focus van diagnostiek?

A

Diagnostiek richt zich niet alleen op symptomen, maar verdiept zich in de mens, zijn context en zijn mogelijkheden.

Dit benadrukt het belang van een holistische benadering in de diagnostische processen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat zijn de drie vraagtypen in het psychodiagnostisch proces?

A
  • Onderkennende vraagstelling (wat is er aan de hand?)
  • Verklarende vraagstelling (waarom is dit aan de hand?)
  • indicerende vraagstelling (hoe kan er wat aan worden gedaan?)

Deze vraagtypen helpen om de aard, achtergrond en behandeling van de problemen te begrijpen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is de onderkennende vraagstelling?

A

Wat is er aan de hand?

Dit betreft de aard en ernst van de situatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is de verklarende vraagstelling?

A

Waarom is dit aan de hand?

Dit richt zich op de achtergrond van de problemen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is de indicatieve vraagstelling?

A

Hoe kan er wat aan worden gedaan?

Dit betreft de passende behandelmogelijkheden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is het doel van hypothesevorming en -toetsing in diagnostiek?

A

Het leidt tot een verantwoorde en transparante wijze van diagnostische besluitvorming.

Dit is cruciaal voor het waarborgen van de kwaliteit van de diagnostische processen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Noem een aantal punten waarop psychodiagnostische methoden zich onderscheiden.

A
  • Informatiebron
  • Doelgroep
  • Aard van het contact
  • Mate van standaardisatie
  • Type verkregen informatie
  • Type uitkomstmaat
  • Tijdsperspectief

Deze punten helpen bij het kiezen van de juiste methoden voor specifieke hulpvragen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is een voorbeeld van een informatiebron in psychodiagnostische methoden?

A

Client zelf, familie, huisarts etc.

Dit benadrukt het belang van verschillende perspectieven in de diagnostiek.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat betekent ‘mate van standaardisatie’ in psychodiagnostische methoden?

A

Methoden kunnen gestandaardiseerd en voor iedereen zijn of toegepast op een specifieke cliënt (niet-gestandaardiseerd, bv: interviews en observaties).

Standaardisatie kan de consistentie en vergelijkbaarheid van de resultaten verhogen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is het verschil tussen kwantitatieve en kwalitatieve informatie?

A
  • Kwantitatief: numerieke gegevens
  • Kwalitatief: descriptieve gegevens

Dit verschil is belangrijk voor het type analyse dat kan worden uitgevoerd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is het verschil tussen categoriaal en dimensioneel type uitkomstmaat?

A
  • Categoriaal: indeling op basis van afzonderlijke klassen (bijv. schizofreen/niet-schizofreen)
  • Dimensioneel: mate van ernst

Dit helpt bij het begrijpen van de nuances in de diagnoses.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is het verschil tussen retrospectief en prospectief tijdsperspectief?

A
  • Retrospectief: verzameling van informatie uit het verleden
  • Prospectief: informatie die nog verzameld moet worden

Dit beïnvloedt de manier waarop gegevens worden verzameld en geanalyseerd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Vraag

A

Antwoord

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Waarvan hangt de bruikbaarheid van een psychodiagnostische methode vooral af?

A

Van de betrouwbaarheid en validiteit.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is COTAN?

A

De Commissie Testaangelegenheden Nederland die testen beoordeelt op kwaliteit.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Welke 6 beoordelingspunten gebruikt COTAN?

A

Uitgangspunten van testconstructie
- Kwaliteit van het testmateriaal
- - Kwaliteit van de handleiding;
- - Normen
- - Betrouwbaarheid
- - Begripsvaliditeit Criteriumvaliditeit:

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat valt onder uitgangspunten van testconstructie volgens COTAN?

A

Meetpretentie, gebruiksdoel, en theoretische achtergrond.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat houdt ‘kwaliteit van testmateriaal’ in volgens COTAN?

A

De standaardisatie van items, de instructie en het scoringsysteem.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat wordt bedoeld met ‘kwaliteit van de handleiding’?

A

Of er een handleiding is en of die voldoende informatie biedt voor gebruik.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat zijn normen in testbeoordeling?

A

Normscores en hun aanwezigheid in verschillende doelgroepen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat is interne consistentie?

A

De mate waarin items binnen een test hetzelfde meten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wat is test-hertest betrouwbaarheid?

A

De stabiliteit van testresultaten over verschillende meetmomenten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Wat is begripsvaliditeit?

A

De mate waarin de test meet wat hij beoogt te meten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Wat is criteriumvaliditeit?

A

De mate waarin de test voorspellende waarde heeft voor gedrag of prestaties.

25
Vraag
Antwoord
26
Wat zijn drie hoofdmethoden om psychodiagnostische informatie te verzamelen?
Prestatietaken, - Zelfrapportage , - Observatie, interview en projectie
27
Wat meten prestatietaken zoals intelligentietests?
Mogelijkheden, beperkingen, intellectueel functioneren, stoornissen en achteruitgang.
28
Wat is het nut van intelligentietests in diagnostiek?
Schatting van functioneren, vaststellen van beperkingen of achteruitgang.
29
Wat is premorbide intelligentie?
Het intellectuele niveau van de cliënt vóór de aandoening.
30
Waarom worden neuropsychologische tests gebruikt?
Om hersenbeschadiging te onderzoeken en bij differentiële diagnostiek.
31
Wat is afasie?
Een taalstoornis door hersenbeschadiging (laesie).
32
Wat is zelfrapportage?
Gestandaardiseerde vragenlijsten die de cliënt zelf invult.
33
Welke twee soorten zelfrapportagevragenlijsten zijn er?
Persoonlijkheidsvragenlijsten en klachtenlijsten.
34
Wat meten persoonlijkheidsvragenlijsten?
Relatief stabiele persoonlijkheidskenmerken (zoals de Big-5).
35
Wat meten klachtenlijsten?
Veranderlijke toestandgebonden symptomen van psychopathologie.
36
Wat is een beperking van zelfrapportage?
Het vereist medewerking; sommige cliënten kunnen of willen niet meewerken.
37
Wat is systematische gedragsobservatie?
Een vooraf gestructureerde observatie van gedragsaspecten zoals duur
38
Wat is het verschil tussen directe en indirecte observatie?
Direct: psycholoog is aanwezig; indirect: via beeldregistratie.
39
Wat is zelfmonitoring?
Cliënt observeert en registreert zelf gedrag
40
Wat is reactiviteit?
Het fenomeen dat cliënten hun gedrag aanpassen omdat ze weten dat ze geobserveerd worden.
41
Wat is een klinisch interview?
Een gesprek tussen psycholoog en cliënt
42
Wat is een heteroanamnese?
Informatie wordt bij anderen ingewonnen over de cliënt (bv. familie).
43
Welke cliëntfactoren beïnvloeden een interview?
Verwachtingen, motivatie, concentratieproblemen, psychische stoornissen.
44
Welke therapeutfactoren beïnvloeden het interview?
Theoretische achtergrond en interpretatiekader van de psycholoog.
45
Wat is een open interview?
Interview zonder vaste structuur
46
Wat is een semigestructureerd interview?
Interview met vaste onderwerpen en vragenlijst
47
Wat zijn projectieve testen?
Tests waarbij cliënten vrij reageren op ambigue stimuli; ze projecteren hun persoonlijkheid.
48
Wat is de bekendste projectieve test?
De Rorschachtest met inktvlekken.
49
Wat is volgens COTAN de betrouwbaarheid van projectieve tests?
Over het algemeen laag.
50
Wat wordt gemeten bij projectieve tests naast inhoud?
Latentietijd: hoe lang het duurt voordat de cliënt begint te reageren.
51
Vraag
Antwoord
52
Wat is een belangrijke kanttekening bij het interpreteren van psychodiagnostische gegevens?
Het is vaak onderhevig aan subjectieve bevindingen van de psycholoog.
53
Hoe is de voorspellende waarde van diagnostiek momenteel te typeren?
Als een grotendeels onontgonnen terrein.
54
Wat moet de psycholoog doen na het interpreteren van gegevens?
Zijn bevindingen rapporteren.
55
Welk belang staat centraal bij het rapporteren?
Het waarborgen van de belangen van de cliënt.
56
Welke twee richtlijnen zijn leidend voor hoe er gerapporteerd wordt?
De Beroepscode voor Psychologen en de Algemene Standaard Testgebruik.
57
Waar is rapporteren afhankelijk van?
De context waarin de psycholoog zich bevindt.
58
Hoe wordt rapportagevaardigheid meestal verworven?
‘On the job’ – door ervaring in de praktijk, niet via opleidingen.