caput 3.1 Flashcards
(47 cards)
praeda
praedae; de buit, de prooi
sagitta
sagittae; de pijl
silva
silvae; het bos
spectaculum
spectaculi; het schouwspel
egregius
-a, -um; buitengewoon
extremus
-a, -um; uiterste, het uiterste van
nudus
+abl, -a, -um; naakt, beroofd van
miser
misera, miserum; ongelukkig
canis
canis, m; de hond
comes
comitis, m; de kameraad
pudor
pudoris, m; de schaamte, het eergevoel
auris
auris, v; het oor
mens
mentis, v; de geest, het verstand
pellis
pellis, v; de huid
agmen
agminis, o; de troep, de colonne
vulnus
vulneris, o; de wonde
recens
~, ~, recentis; recent, fris
passus
passus; de pas
vultus
vultus; het gezicht
cornu
cornus, o; de hoorn, de legerflank
apellare
-o; aanspreken, noemen
dubitare
-o; twijfelen, aarzelen
incitare
-o; aanvuren
negare
-o; ontkennen, weigeren