caput 5.3-5.8 Flashcards
(31 cards)
1
Q
dextra
A
dextrae; de rechterhand
2
Q
iustus
A
-a, -um; rechtvaardig
3
Q
varius
A
-a, -um; afwisselend
4
Q
dexter
A
dextra, dextra; rechts
5
Q
integer
A
integra, integrum; ongeschonden
6
Q
mensis
A
mensis, m; de maand
7
Q
sol
A
solis, m; de zon
8
Q
quies
A
quietis, v; de rust
9
Q
ratio
A
rationis, v; de rekening, de redenering
10
Q
acies
A
aciei, v; de slagorde
11
Q
habitare
A
-o; wonen
12
Q
exercere
A
-eo; oefenen
13
Q
licere
A
-et +dat; het is toegelaten
14
Q
oportere
A
-et; het is nodig
15
Q
quiescere
A
-o, quievi, quietum; rusten
16
Q
fere
A
bijwoord; bijna, meestal
17
Q
mane
A
bijwoord; ‘s morgens
18
Q
modo
A
bijwoord; slechts, zojuist
19
Q
numquam
A
bijwoord; nooit
20
Q
potius
A
bijwoord; eerder, liever
21
Q
altus
A
-a, -um; hoog, diep
22
Q
ignis
A
ignis, m; het vuur
23
Q
sanguis
A
sanguinis, m; het bloed
24
Q
possidere
A
-eo, possedi, possessum; bezitten, beheersen
25
gerere
-o, gessi, gestum; dragen, voelen
26
cena
cenae; het avondmaal
27
provincia
provinciae; de provincie
28
patere
-eo; openstaan, duidelijk zijn
29
impellere
-o, impuli, impulsum; aandrijven, aanzetten
30
instituere
-o, institui, institutum; oprichten, beginnen, onderrichten
31
posterius
bijwoord; later
