caput 6.3-6.7 Flashcards
(45 cards)
1
Q
aqua
A
aquae; het water
2
Q
fera
A
ferae; het wilde dier
3
Q
fuga
A
fugae; de vlucht
4
Q
inopia
A
inopiae; het gebrek, de armoede
5
Q
ira
A
irae; de woede
6
Q
memoria
A
memoriae; het geheugen, de herinnering
7
Q
telum
A
teli; het aanvalswapen, het projectiel
8
Q
humanus
A
-a, -um; menselijk, beschaafd
9
Q
auctor
A
auctoris, m; de dader
10
Q
grex
A
gregis, m; de kudde
11
Q
leo
A
leonis, m; de leeuw
12
Q
orbis
A
orbis, m; de kring, de schijf
13
Q
aestus
A
aestus; de hitte, de branding
14
Q
spes
A
spei; de hoop
15
Q
abdere
A
-o, abdidi, abditum; verbergen
16
Q
olim
A
bijwoord; eens
17
Q
equus
A
equi; het paard
18
Q
numerus
A
numeri; het getal, het aantal
19
Q
ala
A
alae; de vleugel
20
Q
curia
A
curiae; de curia
21
Q
fama
A
famae; het gerucht, de reputatie
22
Q
pecunia
A
pecuniae; het geld
23
Q
insidia
A
insidiae; de hinderlaag, de valstrik
24
Q
supplicum
A
supplici; de foltering, de doodstraf
25
nonnulli
-ae, -a; enkele
26
reus
-a, -um; aangeklaagd
27
amnis
amnis, m; de rivier
28
fur
furis, m; de dief
29
ordo
ordinis, m; de orde, de stand
30
classis
classis, v: de vloot
31
palus
paludis, v; het moeras
32
insignis
insignis, insigne, insignis; opvallend
33
postulare
-o; eisen
34
censere
-o, censui, censum; menen
35
concedere
-o, concessi, concessum; wijken, toegeven, toestaan
36
convertere
-o, converti, conversum; omkeren, veranderen in
37
decernere
-o, decrevi, decretum; beslissen
38
exigere
-o, exegi, exactum; uitdrijven, eisen, voltooien
39
experiri
-ior, expertus sum; op de proef stellen, ondervinden
40
nuper
bijwoord; onlangs
41
sive of seu
nevenschikkend voegwoord; hetzij, of als
42
donec
onderschikkend voegwoord; totdat, zolang als
43
priusquam
onderschikkend voegwoord; voordat
44
sicut
onderschikkend voegwoord; zoals
45
tamquam
onderschikkend voegwoord; zoals, alsof, als het ware
