caput 6.1 Flashcards
(54 cards)
1
Q
annus
A
anni; het jaar
2
Q
campus
A
campi; het kamp
3
Q
modus
A
modi; de wijze, de maat
4
Q
praefectus
A
praefecti; de bevelhebber
5
Q
ara
A
arae; het altaar
6
Q
proelium
A
proelii; de veldslag
7
Q
alienus
A
-a, -um; van een ander, vreemd
8
Q
apertus
A
-a, -um; open
9
Q
latus
A
-a, -um; breed, uitgestrekt
10
Q
reliquus
A
-a, -um; overig
11
Q
summus
A
-a, -um; hoogste, het hoogste van
12
Q
pauci
A
-ae, -a; weinig
13
Q
eques
A
equitis, m; de ruiter, de ridder
14
Q
aetas
A
aetatis, v; de leeftijd, de periode
15
Q
consuetudo
A
consuetudinis, v; de gewoonte
16
Q
laus
A
laudis, v; de lof, de verdienste
17
Q
voluntas
A
voluntatis, v; de wil
18
Q
caput
A
capitis, o; het hoofd, het hoofdstuk
19
Q
iter
A
itineris, o; de reis, de weg
20
Q
opus
A
operis, o; het werk
21
Q
(mihil) opus est
A
+abl; (ik heb) nodig
22
Q
moenia
A
moenium, o mv; de stadsmuren
23
Q
adventus
A
adventus; de aankomst
24
Q
exercitus
A
exercitus; het leger
25
constare
-o, constiti, constiti; vaststaan, bestaan uit
26
demonstrare
-o; aantonen
27
existimare
-o; oordelen, menen
28
imperare
-o; bevelen, opeisen
29
iurare
-o; zweren
30
laudare
-o; prijzen
31
narrare
-o; vertellen
32
occupare
-o; bezetten
33
audere
-o; durven
34
tenere
-eo, tenui, tentum; (vast)houden
35
agere
-o, egi, actum; (voort)drijven, doen
36
amittere
-o, amisi, amissum; verliezen
37
cognoscere
-o, cognovi, cognitum; leren kennen, vernemen
38
comprehendere
-o, comprehendi, comprehensum; grijpen
39
sumere
-o, sumpsi, sumptum; nemen
40
vivere
-o, vixi, victum; leven
41
nasci
-or, natus sum; geboren worden
42
profisci
-or, profectus sum; vertrekken
43
circumvenire
-io, circumveni, circumventum; omsingelen
44
impedire
-io; hinderen, verhinderen
45
invenire
-io, inveni, inventum; vinden, ontdekken
46
nescire
-io; niet weten
47
sentire
-io, sensi, sensum; voelen, merken, menen
48
adversus
+acc, voorzetsel; tegen, tegenover
49
haud
bijwoord; helemaal niet
50
item
bijwoord; op dezelfde manier, ook
51
magis
bijwoord; meer
52
praeterea
bijwoord; bovendien
53
undique
bijwoord; van overal, aan alle kanten
54
cum +conj
onderschikkend voegwoord; toen, omdat, hoewel
