Chapter 16 NEW Flashcards
(52 cards)
1
Q
To burn
A
Branden
2
Q
To have the light on
A
De lamp laten branden
3
Q
The member
A
Het lid
4
Q
To join,
To subscribe
A
Lid worden van
5
Q
The club, association
A
De vereniging
6
Q
To bite off. To gnaw
A
Knagen
7
Q
Tobbe busy with
A
Het druk hebben met
8
Q
To run. To turn
A
Draaien
9
Q
The finish
A
De eindstreep
10
Q
To get to the finishing line
A
De eindstreep halen
11
Q
To feel for
A
Begaan zijn met
12
Q
To join
A
Ergens bij komen
13
Q
To channel-surf
A
Zappen
14
Q
Bound by friendship
A
Bevriend
15
Q
To become friends
A
Bevriend raken met
16
Q
Centuries old
A
Eeuwenoud
17
Q
Initially
A
Aanvankelijk
18
Q
To bloom
A
Tot bloei komen
19
Q
To establish
A
Oprichten
20
Q
Something for everyone
A
Voor ieder wat wils
21
Q
Everything you can think of
A
Je kunt het zo gek nog niet bedenken
22
Q
In groups
A
In groepsverband
23
Q
The stamp
A
De postzegel
24
Q
Collect
A
Verzamelen
25
Equal
Gelijk
26
At least
Minstens
27
To be a member of
Ergens bij zitten
28
Followed by
Gevolgd door
29
The coherence
De samenhang
30
To lead to
Leiden tot
31
The recreation
De vrijetijdsbesteding
32
The membership
Het lidmaatschap
33
The participation
De deelname aan/
De participatie
34
To be involved with
Betrokken zijn bij
35
The commitment
De betrokkenheid
36
Weekly
Wekelijks
37
Monthly
Maandelijks
38
The sociability, the conviviality
De gezelligheid
39
Tight, strong
Hecht
40
To have a bond, connection with
Een band hebben met
41
To get in contact with
In aanraking komen met
42
The opinion
De opvatting
43
The population group
De bevolkingsgroep
44
The consumer
De consument
45
The trade union
De vakbond
46
The movement
De beweging
47
The interest group, lobby
De belangenorganisatie
48
The political party
De politieke partij
49
To unite
Zich verenigen in
50
To join
Zich aansluiten bij
51
To be a part of
Behoren tot
52
To resit. To deliver
Opleveren
