Hoofdstuk 16 - Naar Het Museum Flashcards
(58 cards)
1
Q
To wake up
A
Wakker worden
2
Q
This morning
A
Vanochtend
3
Q
The mailbox
A
De brievenbus
4
Q
To divorce
A
Scheiden
5
Q
The elderly person
A
De bejaarde
6
Q
To grill
A
Braden
7
Q
To burst
A
Barsten
8
Q
To load
A
Laden
9
Q
The joke
A
De grap
10
Q
To break
A
Kapotgaan
11
Q
To greet
A
Begroeten
12
Q
To obey
A
Gehoorzamen
13
Q
To happen
A
Gebeuren
14
Q
To trust
A
Vertrouwen
15
Q
To screw up
A
Verknallen
16
Q
To pack
A
Verpakken
17
Q
To remove
A
Verwijderen
18
Q
To insure
A
Verzekeren
19
Q
To take care of
A
Verzorgen
20
Q
Strange
A
Raar
21
Q
To recognise
A
Herkennen
22
Q
To experience
A
Ervaren
23
Q
- To recognise 2. To admit
A
Erkennen
24
Q
To discover
A
Ontdekken
25
To deny
Ontkennen
26
To explode
Ontploffen
27
To reveal
Onthullen
28
The suspect
De verdachte
29
The bomb
De bom
30
Earlier
Eerder
31
The assignment
De opdracht
32
To prepare
Voorbereiden
33
The public speech
De spreekbeurt
34
The turn
De beurt
35
To come forward
Naar voren komen
36
The factory
De makerij
37
The worker
De arbeider
38
Sturdy, firm
Stevig
39
The handicraft
Het ambacht
40
To exist
Bestaan
41
As much/many, that much
Zoveel
42
The wood
Het hout
43
The saw
De zaag
44
The sawmill
De houtzagerij
45
The tree trunk
De boomstam
46
To cooperate
Meewerken (met)
47
Daily
Dagelijks
48
Everyday life
Het dagelijkse leven
49
World famous
Wereldberoemd
50
The maid-servant
De dienstmeid
51
The proverb
Het spreekwoord
52
The household
Het huishouden
53
The exhibition
De tentoonstelling
54
Famous
Beroemd
55
Well known
Bekend
56
The sculpture / the image
Het beeld
57
The visual art
De beeldende kunst
58
The illustrator
De tekenaar
