Chapter 17- De Schoonouders Flashcards
(51 cards)
1
Q
Just
A
Zojuist
2
Q
To whistle
A
Fluiten
3
Q
The ant
A
De mier
4
Q
To crawl
A
Kruipen
5
Q
To threaten
A
Dreigen
6
Q
To fail
A
Verzuimen
7
Q
To refuse
A
Weigeren
8
Q
To claim
A
Beweren
9
Q
The girl
A
De meid
10
Q
To introduce to
A
Zich voorstellen aan
11
Q
To matter, to make a difference
A
Schelen
12
Q
The pot holder
A
De pannenlap
13
Q
Present
A
Aanwezig
14
Q
To dread smth
A
Opzien tegen
15
Q
To belong to
A
Ergens bij horen
16
Q
To be born
A
Geboren zijn
17
Q
To know
A
Bekend zijn met
18
Q
To be surprised about
A
Zich verbazen over
19
Q
The dowry
A
De bruidsschat
20
Q
Next, future
A
Toekomstig
21
Q
To notice
A
Merken
22
Q
Antisocial
A
Asocial
23
Q
Gee, gosh
A
Goh
24
Q
Unusual. Separate
A
Apart
25
The assignment. The specification
De opgave
26
Just
Nu eenmaal
27
To choose, to pick
Uitkiezen
28
Next, future
Aanstaand
29
The pigeon keeper
De duivenmelker
30
It’s very acceptable
Ergens mee thuiskomen
31
The brother in law
De zwager
32
To judge, certify
Keuren
33
The approval
De goedkeuring
34
The embarrassment
De gêne
35
To survive
Overleven
36
The followers. The spouse
De aanhang
37
Well meant
Goedbedoeld
38
Pushy
Opdringerig
39
To interfere with
Zich bemoeien met
40
1. The opportunity, occasion 2. The public place
De gelegenheid
41
To raise, to bring up
Opvoeden
42
The upbringing
De opvoeding
43
To stand, to bear with
Uithouden
44
To carry on. To insist
Volhouden
45
(Not) open to discussion
(On)bespreekbaar
46
The exception
De uitzondering
47
To show up at someone’s doorstep
Op de stoep staan
48
(In)Dependent
(On)Afhankelijk
49
The dependence
De afhankelijkheid
50
The future perspective
Het toekomstperspectief
51
A good son in law
De ideale schoonzoon
